Inleiding

De Inspectie SZW heeft in 2016 flink meer onderzoeken uitgevoerd naar arbeidsongevallen. De daarmee gepaard gaande inspectiecapaciteit is eveneens fors toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. In 2016 steeg het aantal ongevalsonderzoeken naar dodelijke ongevallen met 13% ten opzichte van 2015. Vooral in de eerste zes maanden van 2016 nam het aantal onderzoeken naar dodelijke ongevallen alarmerend toe: 56% meer ten opzichte van het eerste halfjaar van 2015. De toename van het aantal ongevalsonderzoeken heeft geleid tot bijstelling van het jaarplan 2016. De minister van SZW heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over deze ontwikkeling [4]. Er is een voorlopig beeld geschetst van de mogelijke samenhang tussen het toenemende aantal meldingsplichtige arbeidsongevallen en het economisch herstel in Nederland. De Tweede Kamer werd toegezegd deze toename te onderzoeken zodra meer data over 2015 en 2016 beschikbaar zouden zijn en daarover te rapporteren in dit jaarverslag.

Het meerjarig en internationaal perspectief op arbeidsongevallen geeft in grote lijnen het volgende beeld. Nederland kende decennialang een daling als gevolg van technologische ontwikkeling (veiligere machines), het invoeren van de arbozorgverplichtingen (Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E), plan van aanpak, aanstellen deskundigen) en de aandacht voor ergonomie en fysieke belasting. Eind vorige eeuw zette een stabilisatie in en tijdens de crisisjaren een lichte daling. In 2015 werd een lichte - en vooral in de eerste helft van 2016 een flinke - toename geconstateerd van het aantal in onderzoek genomen ongevalsmeldingen [5]. In het vervolg van deze tekst wordt de stijging van de afgelopen twee jaar geanalyseerd.

De Arbobalans 2016 [6], die in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgesteld, toont hoe de kans op ongevallen van Nederlandse werknemers zich verhoudt tot die in Europa. Nederland ligt met bijna 1.400 ongevallen per 100.000 werknemers (1,4% van alle werknemers) onder het gemiddelde van 1.600 ongevallen in de EU. Het aantal dodelijke ongevallen was in Nederland in 2014 het laagst van alle EU-landen. In de EU zijn er gemiddeld 2,2 dodelijke ongevallen, in Nederland vindt 1,0 dodelijk ongeval per 100.000 werknemers plaats. (Bovenstaande cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in de structuur van de economieën van de verschillende landen.)

[4] Tweede Kamer, 2016-2017, 45 550-XV, nr 5.
[5] De door de Inspectie SZW waargenomen trend in het aantal arbeidsongevallen wijkt af van de trend die op basis van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2016 door het CBS en TNO wordt gesignaleerd. Uit de NEA, waarin werknemers zelf rapporteren over ongevallen die tot minimaal één dag verzuim hebben geleid, blijkt dat de kans op een ongeval met verzuim in 2016 vrijwel gelijk gebleven is aan 2015 (en lager is dan in 2014). De Inspectie onderzoekt alleen ongevallen die leiden tot de dood, ziekenhuisopname of blijvend letsel. Beide bronnen kennen dus een ander uitgangspunt.
[6] TNO (2016): Arbobalans 2016; Kwaliteit van de arbeid, effecten en maatregelen in Nederland.

Wettelijk kader en procesgang meldingen arbeidsongevallen

Artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet definieert een arbeidsongeval als: ‘een aan een werknemer [7] in verband met het verrichten van arbeid overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die schade aan de gezondheid tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad en heeft geleid tot ziekteverzuim, of de dood tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad.’

Arbeidsongevallen die hebben geleid tot de dood, blijvend letsel of ziekenhuisopname (artikel 9, eerste lid van de Arbowet) moeten worden gemeld bij de Inspectie SZW. Dit geldt niet voor uitsluitend een poliklinische behandeling in het ziekenhuis. De Inspectie SZW onderzoekt de meldingsplichtige arbeidsongevallen. Soms onderzoekt de Inspectie SZW arbeidsongevallen op basis van artikel 10 van de Arbowet (gevaar voor derden).

In 2016 ontving de Inspectie 3.785 ongevalsmeldingen. Ruim 67% daarvan (2.547) heeft de Inspectie onderzocht. Dit leidde doorgaans tot een bezoek aan de ongevallocatie. 187 ongevallen hebben niet geleid tot een bedrijfsbezoek, meestal omdat het niet verplicht was om deze ongevallen te melden bij de Inspectie SZW.

De Inspectie wil bij meldingsplichtige ongevallen snel ter plaatse zijn. Daarom informeert de meldkamer de inspecteur ook als er getwijfeld wordt aan de meldingsplichtigheid van het ongeval. Bij ruim 64% van de bedrijfsbezoeken zette de inspecteur een of meerdere handhavingsinstrumenten in.

[7] Een zelfstandige (art.1 lid 3 onder k AW) die onder gezag werkt (art. 1 lid 2 AW) geldt ook als een werknemer. Mogelijk blijft een groot deel van de arbeidsongevallen met zelfstandigen buiten het blikveld van de Inspectie SZW.

Figuur 1: Procesgang van meldingen van arbeidsongevallen die in 2016 zijn binnengekomen bij de Inspectie SZW.

Representativiteit van de ongevalcijfers van de Inspectie SZW

Niet alle meldingsplichtige arbeidsongevallen worden daadwerkelijk gemeld. De Inspectie SZW is niet op de hoogte gesteld van circa 30% tot ruim 50% [8] van deze ongevallen. Uit het onderzoek 'Arbo in bedrijf 2016' blijkt dat bijna 5% van de bedrijven waar de afgelopen drie jaar een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden, niet op de hoogte is van de meldingsplicht.

Bij de bedrijven waar zich de afgelopen drie jaar een meldingsplichtig ongeval heeft voorgedaan, heeft 30% van de werkgevers dat niet gemeld. 68% heeft dat wel gedaan en 2% van de werkgevers weet niet of het arbeidsongeval is gemeld.

Ook het toenemende aantal zelfstandig ondernemers kan ertoe leiden dat de cijfers van de Inspectie SZW over ernstige ongevallen minder representatief zijn. Dat komt omdat de Arbowet uitgaat van de term werknemer. Alleen zelfstandigen die werken onder gezag [9]  worden als werknemer aangemerkt. Dit neemt niet weg dat er uit de analyse veel geleerd kan worden over aard en omvang van ernstige arbeidsongevallen.

[8] Inspectie SZW (2015): Memo ‘Ondermelding arbeidsongevallen’ en ‘Arbo in Bedrijf 2016’.
[9] Een zzp'er werkt onder gezag als hij wordt ingehuurd om een team te versterken, instructies ontvangt over dagelijkse activiteiten en materiaal en arbeidsmiddelen verstrekt krijgt. Hij is dan voor de Arbowet gelijk aan de 'gewone' werknemer.

Verschoven vloerplaat

Het slachtoffer, een medewerker van een installatiebedrijf, werkte in een bedrijfspand in aanbouw. Hij gebruikte een hoogwerker om op hoogte te werken. Tijdens het verplaatsen van de machine, verschoof een vloerplaat en kantelde de hoogwerker. Het slachtoffer werd uit de hoogwerker gelanceerd en overleed aan de gevolgen van de val. De vloerplaat kon verschuiven doordat een uitsparing voor andere werkzaamheden niet was opgevuld. Dit risico was niet onderkend, waardoor er ook geen maatregelen waren genomen om het schuiven van vloerplaten te voorkomen.

Het slachtoffer was ingeleend om montagewerk te doen, maar had geen ervaring met de werkzaamheden die hij voorafgaand aan het ongeval verrichtte. De uitlener wist niet wat voor werk het slachtoffer zou uitvoeren: ‘Wij hadden puur handjes geleverd’ (uurloonwerkzaamheden). Ter plekke kreeg het slachtoffer uitleg over de werking van de hoogwerker van een andere ingeleende kracht.

Aantal (dodelijke) arbeidsongevallen 2016

In 2016 vonden 70 meldingsplichtige arbeidsongevallen plaats met dodelijke afloop. Het onderzoek is niet in al deze gevallen in 2016 afgerond. (Sinds 2016 leidt het functioneel parket de strafrechtelijke onderzoeken naar dodelijke arbeidsongevallen). Omdat ongevalsonderzoeken soms meer dan een jaar in beslag nemen, rapporteert de Inspectie over het aantal afgesloten ongevalsonderzoeken in een jaar [10]. Ook voor de verdere analyse in dit hoofdstuk is uitgegaan van afgesloten ongevalsonderzoeken.

In 2016 sloot de Inspectie 2.450 ongevalsonderzoeken af, 13% meer ten opzichte van 2015. Daarbij werden 2.459 slachtoffers geregistreerd (14% meer ten opzichte van 2015). 70 van deze slachtoffers zijn door het ongeval overleden. In 2015 registreerde de Inspectie 51 dodelijke slachtoffers als gevolg van een arbeidsongeval [11]. Gemiddeld werden er in de periode 2012 tot en met 2015 61 dodelijke slachtoffers geregistreerd.

Het relatieve aantal slachtoffers van onderzochte arbeidsongevallen binnen de werkzame beroepsbevolking is met 12% toegenomen: van 26 per 100.000 werkzame personen in 2015 naar 29 per 100.000 werkzame personen in 2016. Het aantal dodelijke slachtoffers per 100.000 werkzame personen steeg van 0,6 naar 0,8. Deze relatieve toename wijst erop dat de groei van de werkzame beroepsbevolking niet de enige verklaring is voor de stijging van het aantal slachtoffers van onderzochte arbeidsongevallen ten opzichte van 2015. In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de ongevalscijfers.

[10] Meer precies: het totaal aantal slachtoffers van ongevallen waarvan het onderzoek is afgesloten in een bepaald jaar en die tot de onderzoeksproductie van de Inspectie SZW van dat jaar behoort. Dit hoeft niet hetzelfde jaar te zijn als het jaar waarin het ongeval heeft plaatsgevonden. Het percentage afgesloten onderzoeken dat betrekking heeft op een ongeval uit een eerder jaar, ligt jaarlijks rond de 30% (berekend sinds 2012).
[11] Slachtoffers die zijn overleden als gevolg van een niet werkgerelateerde oorzaak, zijn niet opgenomen in de slachtoffercijfers (het gaat om natuurlijke doodsoorzaken, zoals hartfalen en een epileptische aanval. Ook zelfdoding valt hieronder). Deze screening heeft nog niet plaatsgevonden voor alle slachtoffers van in 2016 gemelde arbeidsongevallen omdat nog niet alle onderzoeken zijn afgerond.

Figuur 2: Absoluut aantal slachtoffers van (dodelijke) arbeidsongevallen (afgesloten ongevalsonderzoeken van de Inspectie SZW, 2012-2016) en het aantal afgehandelde klachten over arbeidsomstandigheden.

Risicopopulaties

In het aparte hoofdstuk Risicopopulaties worden kort een aantal sectoren, typen werknemers en leeftijdscategorieën beschreven met een verhoogd risico op een arbeidsongeval.

Economische ontwikkeling

De beperkte literatuur over de invloed van de economische ontwikkeling op het aantal arbeidsongevallen schetst twee lijnen [18]:

  1. Het directe effect dat optreedt bij fluctuaties in werkgelegenheid, oftewel: hoe meer mensen werken en risico lopen, des te groter het aantal arbeidsongevallen.
  2. Het indirecte conjunctuureffect: de beschikbaarheid van tijd (letterlijk, maar bijvoorbeeld ook in de vorm van (over)capaciteit in productieprocessen en beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel) en de beschikbaarheid van geld (investeringsruimte) tijdens hoog- dan wel laagconjunctuur. De beschikbaarheid van tijd en geld zijn twee tegengestelde factoren die de arbeidsveiligheid beïnvloeden en die tevens elk op hun eigen manier met de conjunctuur samenhangen. De beschikbaarheid van geld beweegt cyclisch met de conjunctuur, de beschikbaarheid van tijd anticyclisch. Welke van deze twee factoren de doorslag geeft is niet bekend, maar het is niet uitgesloten dat investeringen in veiligheid teniet worden gedaan door tijdgebrek, bijvoorbeeld in de vorm van een hoge werkdruk of de inzet van onvoldoende gekwalificeerd personeel bij gebrek aan ervaren vakmensen.

Op grond van de economische ontwikkeling in Nederland in de periode 2009 t/m 2016 komt de bandbreedte voor arbeidsongevallen uit op 17% (+8,5% en -8,5%) [19]. Ten opzichte van een gemiddeld aantal ongevallen van 2.182 in dezelfde periode, betekent dit dat een bandbreedte van tussen de 1.996 (-8,5%) en 2.367 (+8,5%) arbeidsongevallen gangbaar is op grond van de ontwikkeling van de totale Nederlandse economie. Het aantal arbeidsongevallen in 2016 ligt met 2.459 dus buiten die bandbreedte.

De economische groei [20] in vier van de zes grootste risicosectoren bedroeg echter in 2014, 2015 en 2016 vrijwel steeds 1,5 tot 4 keer het groeipercentage van de totale Nederlandse economie. Het gaat hierbij om de bouw, industrie, handel en afvalbeheer. Zo realiseerde de bouwsector in 2015 en 2016 een economische groei van respectievelijk 8,4% en 7,1% tegenover een algehele economische groei van 2% en 2,1%. Dit betekent dat een overschrijding van de algehele economische bandbreedte voor arbeidsongevallen kan worden verklaard uit de sectorale opbouw/samenstelling van de economische activiteit. Een aantal sectoren met hoge risico’s groeit momenteel (flink) harder dan gemiddeld en loopt daarbij inmiddels aan tegen de grenzen van de arbeidsmarkt (onvoldoende gekwalificeerde vakmensen).

[18] RIGO Research en Advies BV (2012): Trends in ernstige arbeidsongevallen 2001-2009 - een kwantitatieve analyse en RIVM (2014): Ernstige arbeidsongevallen 1999-2011 - trends en ontwikkelingen.
[19] Dit percentage is kort samengevat opgebouwd uit de variatie in het aantal banen van werknemers (direct conjunctuureffect; 3,4%) en de variatie in de conjunctuurindicator van De Nederlandsche Bank die de krimp of groei van de industriële productie uitdrukt (indirect conjunctuureffect; 14,6%). Daarbij is een correctie (1%) toegepast omdat werkgelegenheid met vertraging de economische ontwikkeling volgt en het directe en indirecte conjunctuureffect dus nooit volledig gelijktijdig optreden. Zie bijlage voor de wijze van berekening.
[20] De cijfers zijn ontleend aan CBS Statline. Het betreft de toegevoegde waarde van de productie in de betreffende sector.

Figuur 6: Aantallen ernstige arbeidsongevallen en bandbreedte op grond van de algehele conjuctuur.

De bouw nader bezien

De kans op een arbeidsongeval in de bouw is opgelopen van 129 (bij de Inspectie) geregistreerde slachtoffers per 100.000 banen van werknemers in 2014 naar 158 geregistreerde slachtoffers per 100.000 banen van werknemers in 2016. Deze groei vindt vooral plaats in de subsectoren Algemene-, burgerlijke- en utiliteitsbouw en bij Gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw. In de Grond-, weg- en waterbouw daalde het aantal slachtoffers per 100.000 banen van werknemers licht. Dit beeld komt overeen met de omzetontwikkeling van de drie subsectoren in 2016. De omzet van de Algemene-, burgerlijke- en utiliteitsbouw en de Gespecialiseerde bouw nam toe ten opzichte van 2015 met respectievelijk 9% en 7,8%. De omzet van Grond-, weg- en waterbouw nam in 2016 af met 2%.

In de bouw is de tegengestelde werking van de beide indirecte conjunctuureffecten - tijd en geld -momenteel goed zichtbaar: enerzijds groeien productie en omzet door meer opdrachten en hogere tarieven. Anderzijds noemen bouwondernemers in toenemende mate bemensing als belangrijkste knelpunt voor hun bedrijfsactiviteiten [21]. De instroom van met name jonge vakmensen is ontoereikend voor de productiegroei. Het is aannemelijk dat dit leidt tot hogere werkdruk, langere werktijden, inzet van minder gekwalificeerd c.q. ervaren personeel en uitzendkrachten en daarmee een groter risico op arbeidsongevallen in deze sector.

Een ander - structureler probleem - is dat het aantal bedrijven dat vakmensen opleidt door de crisis snel is afgenomen. De groeiende groep zzp’ers kan daarbij geen opleidingsplekken bieden aan stagiairs en schoolverlaters [22]. Overdracht van praktijkkennis en risicobewustzijn staan hiermee onder druk.

Houding ten aanzien van risico’s
In 2015 analyseerde de Inspectie de relatie tussen het voldoen aan systeemverplichtingen van de Arbowet en het beheersen van arbeidsrisico’s. Deze analyse toonde aan dat het voldoen aan de systeemverplichtingen een goede indicator is om de veiligheidsrisico’s daadwerkelijk te beheersen. Uit Arbo in bedrijf (2016) blijkt dat 48% van alle bedrijven in Nederland niet over een Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) beschikte ten tijde van het onderzoek. In de sector bouw geldt dat voor 37% van de bedrijven.

De Inspectie SZW heeft een derde van alle werkgevers zonder RI&E op dit punt (ook) gecategoriseerd onder de noemer ‘niet willen’. De Inspectie deed dit op grond van de redenen die zij aangaven om geen RI&E uit te voeren. Volgens deze werkgevers zijn de risico’s klein, omdat er nooit iets ernstigs is gebeurd. Een deel van de ondernemers gaf aan dat zij andere prioriteiten hebben in de bedrijfsvoering. ‘Niet willen’ komt het meest voor in de sectoren industrie (47%) en bouwnijverheid (43%). Als er een RI&E aanwezig is, scoort de bouwsector overigens wel hoog op het afdekken van (een deel) van de belangrijke risico’s en recente toetsing van de RI&E.

[21] Panteia (2016), Monitor MKB Bouw & Infra december 2016.
[22] Fundeon (2015), rapportage arbeidsmarkt- en onderwijsinformatie 2015.

Conclusies

  • Het aantal afgesloten ongevalsonderzoeken steeg in 2016 met 13% ten opzichte van 2015. Het daarbij geregistreerde aantal slachtoffers steeg met 14%. Van deze slachtoffers zijn er 70 overleden als gevolg van het ongeval. In de periode 2012 tot en met 2015 overleden gemiddeld 61 slachtoffers door een arbeidsongeval. Vanaf 2014 neemt het bij de Inspectie geregistreerde aantal slachtoffers per 100.000 banen van werknemers toe in de sectoren industrie, vervoer en opslag en vooral de bouw. De sector afvalverwerking heeft al jaren het hoogste aantal geregistreerde slachtoffers per 100.000 banen van werknemers. Deze sector is qua omvang relatief klein ten opzichte van de eerdergenoemde sectoren. Het aandeel dodelijke slachtoffers in het totaal aantal dodelijke slachtoffers van alle sectoren, is al jaren lang het hoogst in de bouw.
  • Er is een samenhang tussen het aantal geregistreerde arbeidsongevallen en de conjunctuur. Dit wordt bevestigd op grond van de sectorale opbouw van de economie: de economische groei in vier grote risicosectoren is fors groter dan de algehele economische groei. In de bouwsector uit zich dat in een tekort aan personeel bij een oplopende orderportefeuille. Het is aannemelijk dat dit leidt tot hogere werkdruk, langere werktijden, inzet van minder gekwalificeerd personeel en daarmee een groter risico op arbeidsongevallen in deze sector.
  • Jongeren van 15 tot 24 jaar en werknemers die ouder zijn dan 55 jaar hebben een verhoogde kans op een arbeidsongeval, met een piek in de leeftijdscategorie 65 jaar en ouder. Het arbeidsvolume (aantal fte) van deze leeftijdcategorie is sinds 2009 nagenoeg verdubbeld en zal ook de komende jaren verder groeien door de hogere pensioen- en AOW-leeftijd.
  • Ook uitzendkrachten zijn kwetsbaar, omdat er relatief veel ongelukken plaatsvinden in deze groep. Het aantal slachtoffers onder zelfstandigen die bekend zijn bij de Inspectie SZW, is stabiel. Hierbij moet worden aangetekend dat niet alle ongevallen met zelfstandigen meldingsplichtig zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet.
  • Schattingen van het aantal meldingsplichtige arbeidsongevallen dat niet bij de Inspectie is gemeld (zo’n 30% tot ruim 50%) en het toenemende aantal zelfstandige ondernemers in de Nederlandse beroepsbevolking maken dat de gegevens van de Inspectie niet representatief zijn voor alle arbeidsongevallen in Nederland. Het zicht van de Inspectie op werkgerelateerde ongevallen neemt hierdoor mogelijk af.
  • De kans dat Nederlandse werknemers een ongeval krijgen is lager dan het EU-gemiddelde. De kans op een dodelijk arbeidsongeval is in Nederland zelfs het laagst van alle EU-landen.
Sascha de Wied, Gemeente Amsterdam

Malafide horeca: Gezamenlijke aanpak, beter dossier

Sascha de Wied en haar collega’s bij de gemeente Amsterdam hadden de shisha lounge (waterpijpcafé) en twee andere horecazaken van een exploitant al enige tijd in het vizier. Projectleider Malafide Horeca De Wied wilde meer over deze etablissementen weten. Ze besloot de casus te bespreken in de werkgroep horeca van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC). In deze werkgroep delen de Amsterdam-Amstelland-gemeenten, Belastingdienst, Douane, Politie, OM en Inspectie SZW informatie over horecagelegenheden. Ook voeren zij gezamenlijke horecacontroles uit. Er bleek inderdaad een en ander aan de hand te zijn.

De Wied: "De Belastingdienst had een boekenonderzoek uitgevoerd en al enkele boetes uitgedeeld. Daarnaast ontvingen we ‘zachte informatie’ over mogelijke criminele activiteiten. De informatie gaf aanleiding om een onderzoek te doen in het kader van de Wet Bibob, een instrument om misbruik van vergunningen te voorkomen."

Zien wat er gebeurt
Om het geheel nog beter in beeld te krijgen, besloten de partners van de werkgroep Malafide Horeca een gezamenlijke horecacontrole te doen in de shisha lounge. "In samenspraak met de politie stelden we een geschikt tijdstip vast. We hadden verwacht overtredingen aan te treffen en dat gebeurde ook. Zo trof de Inspectie SZW een illegale werknemer aan die werkzaamheden verrichte. Ook andere partners constateerden overtredingen."

De gezamenlijke interventie en de uitkomsten van het Bibob-onderzoek leverden een solide zaak op, waardoor de gemeente Amsterdam de vergunning kon intrekken. De Inspectie SZW heeft daarbij een grote rol gespeeld. "In je eentje is het vaak lastig om een goed dossier op te bouwen. Het intrekken van een vergunning is vaak een optelsom van overtredingen. Hoe meer er gepleegd zijn, hoe sterker je als overheid in je recht staat. Daarom zijn we erg blij met de samenwerking binnen het RIEC. Ook omdat je aan de inwoners kunt laten zien dat je als één overheid optreedt."

Tot op de bodem uitgezocht
Elke maand brengen de leden van de werkgroep Malafide Horeca nieuwe zaken in. "Opvallend is dat de Inspectie SZW regelmatig overtredingen constateert tijdens dit soort horecabezoeken, die we gemiddeld elke zes weken afleggen. De Inspectie is dus een belangrijke partner voor ons in dit soort interventies. De inspecteurs zijn altijd bereid om met ons op pad te gaan. Ze zoeken de zaak tot op de bodem uit. De kwaliteit van hun rapporten is erg goed. Ook in deze zaak."