Tekst Magda de Vetten
Foto René Verleg illustratie: Marco Faasen
Alle ouderen moeten prettig wonen in een geschikte woning. Dat is het streven van VWS. Maar hoe willen VWS’ers zelf wonen als ze later (veel later) oud zijn?
‘Samen oud worden in een hofje met vrienden’
“Ik wil later wonen met dierbare mensen om me heen, liefst in een hofje en in het groen. Van mijn kinderen ga ik niet verlangen dat ze voor ons zorgen. Die dierbaren kunnen een paar familieleden zijn of vrienden. We kunnen elkaar dan helpen. Samen oud worden.
Contact vind ik heel belangrijk. Het is leuk als je met mensen woont met wie je herinneringen kunt ophalen en herinneringen kunt maken. Geluk zit niet in een groot huis, maar in de mensen die er binnenkomen. Juist dingen die geen geld kosten, maken gelukkig. Zoals er voor elkaar zijn.
In het hofje heeft ieder straks een klein toegankelijk huisje of appartement. Met een grote gezamenlijke tuin, waar je mensen treft of samen kunt eten. Het moet geen commune worden. In je sociaal netwerk wil je niet alleen mensen van je eigen leeftijd. Jong en oud door elkaar. Anders krijg je toestanden als uit het Geheime dagboek van Hendrik Groen: dat gezeur onderling, haha.
Ik ben sociaal en loyaal. Dat geeft mij het gevoel dat ik straks nooit alleen kom te staan. Waar in Nederland ik ook kom te wonen.
Het klinkt misschien oubollig, maar ik wil een jeu-de-boules-baan bij het hofje. Elkaar zien op de baan, met een hapje en drankje erbij. Ik vind het nu al leuk.”
‘Zelf een au pair in huis halen’
“Ik ga het anders doen dan mijn ouders. Die bleven veel te lang wonen in een veel te groot huis. De keuken en woonkamer waren op de eerste etage, de wc op een andere verdieping. ‘Wil je hier blijven wonen of gaan jullie op zoek naar iets anders’, vroeg ik weleens. Maar ze konden niet iets vinden wat ze allebei leuk vonden.
Tot mijn vader na een zware hersenbloeding in het verpleeghuis belandde. Mijn moeder is daarna verhuisd. Het was een heel gedoe en dat is allemaal op de kinderen neergekomen. Mijn ouders konden niets weggooien. Zelfs de studeerspullen van mijn vader stonden nog in dozen. Mijn moeder wilde in haar eigen tempo uitzoeken wat ze mee wilde nemen. Dat ging papiertje voor papiertje.
Mede daardoor gaan mijn man en ik jaarlijks door ons eigen huis, op zoek naar spullen die weg kunnen. En ik wil tijdig naar een gelijkvloerse woning. Dan kun je zelf verhuizen en in je nieuwe omgeving een netwerk opbouwen, de buren leren kennen.
Over twintig jaar kampt de zorg nóg meer met te weinig handjes. Het zal je dus niet lukken om een verzorgende in huis te krijgen. We zouden een au pair woonruimte kunnen bieden. Als tegenprestatie kan ze boodschapjes doen en een oogje in het zeil houden.”
‘Midden in de maatschappij’
“’Het komt vandaag niet uit.’ Dat krijg ik soms te horen als ik bij mijn moeder langs wil komen. Dan gaat ze bijvoorbeeld met buren naar een tuincentrum om een bakkie te doen. Dat vind ik zó heerlijk. Het betekent dat ze genoeg afleiding heeft.
Het complex waar ze zelfstandig woont, is voor jong en oud. Ze staat midden in de maatschappij en voelt zich niet weggestopt. Het deel van het complex waar zij woont is speciaal op ouderen ingesteld, met ‘domotica’ in huis: met je telefoon bedien je het licht en de gordijnen. Verder is er een huismeester en een gezamenlijke ruimte waar ze workshops doen of samen voetbal kijken op het grote scherm. Het concept staat mij heel erg aan, omdat je de mensen ziet opbloeien. Daar zie ik mezelf ook wel wonen.
Veel buren zijn net als zij erg warm en sociaal. Want als je op jezelf bent, dan ga je daar niet wonen. Er is een kaartclub, ze maken fiets- en wandeltochtjes en vieren samen Koningsdag. Het voelt als familie. M’n moeder is er hartstikke gelukkig.
Zelf woon ik ook in een fijne buurt in een huis met twee verdiepingen, samen met mijn man. Eventueel kunnen we later beneden een slaapkamer en badkamer bijbouwen. Maar mocht ik als oudere alleen komen te staan, dan is mijn moeders woonvorm ideaal.”