Dit artikel hoort bij: KNMI specials 04

Over pinguïns, krill en andere liefhebbers van de Antarctische kou

Koningspinguïns, St Andrews Bay, South Georgia

Tekst Anita Buma (ESRIG/RUG), Jeroen Creuwels (Naturalis Biodiversity Center), Stef Bokhorst (VU Amsterdam)
Foto Arnoud Apituley

Antarctica is niet alleen erg koud, het ligt doordat het wordt omringd door de ijskoude en diepe Antarctische Oceaan, ook nog eens extreem geïsoleerd van andere continenten. Antarctica ontkomt niet aan klimaatverandering, maar door dit isolement zijn de effecten op het leven in het grootste deel van het continent vooralsnog beperkt.

Het isolement maakt de biologische diversiteit op Antarctica uniek. De Antarctische Oceaan is voor veel soorten uit omringende continenten een onneembare vesting. Een plant uit  Zuid-Amerika zou een sprong van meer dan duizend kilometer over zee moeten maken om zich daarna aan te moeten passen aan het Antarctische diepvriesklimaat. Dit in tegenstelling tot het Noordpoolgebied dat een stuk toegankelijker is. Daar kunnen soorten langzaam over land noordwaarts trekken en zich van generatie op generatie langzaam aanpassen.

Door de huidige opwarming smelt er op Antarctica veel sneeuw en ijs waardoor meer land beschikbaar komt voor de vegetatie. Daarnaast zijn er andere factoren die samen met een veranderend klimaat de ecologie van Antarctica beïnvloeden, zoals toerisme en visserij, en in het verleden de massale jacht op walvissen en zeehonden.

Het mariene ecosysteem

Het ijzige Antarctische continent wordt omringd door een diepe, onstuimige oceaan, de Antarctische Oceaan. Deze oceaan is tijdens de winter voor een groot deel bedekt met zee-ijs, maar in het vroege voorjaar en de zomer smelt dit vrijwel helemaal weg. Deze sterke jaarcyclus in zee-ijsbedekking bepaalt voor een groot deel de groei, leefwijze en diversiteit van het leven in dit enorme gebied.

Microalgen vormen de basis

Aan de basis van de Antarctische mariene voedselketen staan in het water zwevende eencellige microscopische algen. Microalgen komen zelfs aan de onderkant van het zee-ijs voor: hier weten zij nog net te profiteren van het beetje licht dat door het metersdikke ijs heendringt. Daar waar veel microalgen voorkomen kan in potentie veel dierlijk plankton overleven, en daardoor ook vissen, pinguïns, zeehonden en walvissen. Microalgen spelen daarnaast een cruciale rol in het wereldwijde klimaat. Zo dragen ze bij aan het vastleggen van kooldioxide (CO2) en het produceren van zuurstof. Op deze manier vormen microalgen de mariene tegenhanger van de tropische regenwouden.  

De ene alg is de andere niet

De diversiteit binnen de groep van Antarctische microalgen is heel groot: relatief grote microalgen (tot 0,5 millimeter lang), zoals de zeer fotogenieke kiezelwieren (zie foto) vormen een belangrijke en voedzame voedselbron voor dierlijk plankton. En zeer kleine algensoorten, die tot wel honderd keer kleiner zijn dan de kiezelwieren (zoals de Geminigera op de foto). Wanneer deze kleine soorten overheersen is de opbouw van de voedselketen beduidend minder efficiënt. Onderzoek heeft aangetoond dat de algensamenstelling door klimaatverandering kan veranderen.

Fytoplankton, de kiezelalg Proboscia en de kleinere fytoflagellaat Geminigera
Twee vaak voorkomende fytoplankton-soorten in de Antarctische Oceaan: de grote eencellige kiezelalg Proboscia en de vele malen kleinere fytoflagellaat Geminigera (linksonder). Krill voedt zich alleen met grote algen. (Foto: Anita Buma)
Antarctische krill aan de onderkant van zee-ijs
Antarctische krill (Euphausia superba) aan de onderkant van het zee-ijs. De geelgroene kleur duidt op recent opgegeten algen. (Foto: Jan Andries van Franeker)

Krill lust alleen grote algen

In het Antarctische mariene ecosysteem speelt krill – een kreeftachtig beestje van maximaal zes centimeter - een sleutelrol. Het wordt door pinguïns, walvissen, zeehonden en vele vissoorten gegeten. Krill komt regelmatig in enorme zwermen voor tot wel 30.000 individuen per kubieke meter zeewater. Een duidelijke risicofactor van krill is dat het door zijn filtersysteem alleen grote algen op kan nemen. Door klimaatverandering kan de verhouding tussen grote en kleine algen veranderen, net als de hoeveelheid en de locatie waar ze bloeien. Dat heeft directe gevolgen voor de hoeveelheid krill, wat weer van invloed is op al het zeeleven in het Antarctisch gebied.

Ook de krillvisserij speelt een rol in de hoeveelheid krill. Sinds 1982 worden via de internationale Commission for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources afspraken gemaakt om krill op duurzame wijze, met een minimale impact op het ecosysteem, te oogsten.

Commissie voor de bescherming van Antarctische marine soorten

Door klimaatverandering verandert de basis van het ecosysteem

In de Antarctische Oceaan is het verdwijnen van het zee-ijs door de mondiale opwarming minder duidelijk dan in het Noordpoolgebied. In specifieke gebieden zijn echter al geruime tijd onomkeerbare veranderingen gaande. Langs het Antarctisch Schiereiland bijvoorbeeld, verdwijnt het zee-ijs in rap tempo. Dit heeft grote gevolgen voor de microalgen die groeien langs de randen van het zee-ijs. In bepaalde gebieden zijn de op algen jagende krillzwermen door de afname van het zee-ijs al volledig verdwenen. Ook zijn er aanwijzingen dat door de klimaatverandering de zone met het meeste krill richting het Antarctische continent verschuift.

De door klimaatverandering veroorzaakte oceaanverzuring kan een negatief effect hebben op bodemdieren, vis, krill en plantaardig plankton. Veel van deze soorten maken kalk voor hun inwendig of uitwendig skelet, en deze kalkvorming wordt nu juist door verzuring afgeremd.

Er zijn ook positieve feedbacks op mariene organismen denkbaar. Door het verdwijnen van het zee-ijs is er een toename van instraling van de zon in de waterkolom. Hierdoor kan een versterkte algengroei optreden. Algengroei kan nog verder worden versterkt doordat smeltende gletsjers in kustgebieden voedingsstoffen voor algengroei inbrengen. Het gaat hier vooral om ijzer dat normaal gesproken beperkend is voor de algengroei. Minder zee-ijs kan ook een positieve uitwerking hebben op zeewieren (macroalgen) en andere organismen die in ondiepe kustgebieden leven.

Algen

De verwachting is dat het verdwijnen van permanent zee-ijs een positief effect heeft op de hoeveelheid en groei van microalgen. Dit wordt op sommige plekken al waargenomen, zoals in het zuidelijke deel van het Antarctisch Schiereiland. Oorzaak kan de toename van instraling van de zon in de waterkolom zijn, wanneer deze niet meer wordt afgedekt door een 'deksel' van zee-ijs. In kustgebieden kan de algengroei nog verder worden versterkt doordat smeltende gletsjers voedingsstoffen voor algengroei naar het kustgebied transporteren. Het gaat hier vooral om ijzer dat normaal gesproken beperkend is voor de algengroei. Verschillende onderzoeken hebben al onomstotelijk aangetoond dat dit smeltwater een positief effect heeft op de productiviteit. Andere studies laten zien dat verzuring weer een nadelig effect heeft op sommige soorten algen, waardoor de soortensamenstelling kan veranderen. Al met al valt het netto effect van klimaatverandering op de microalgen op dit moment nog moeilijk te voorspellen.

Krill

In de Antarctische Oceaan als geheel is de hoeveelheid krill de laatste jaren niet veranderd. Wel worden verschuivingen waargenomen in de regionale verspreiding. De verwachting is dat de krill in de toekomst in zuidwaartse richting gaat opschuiven, omdat het afhankelijk is van zee-ijs voor zijn levenscyclus. De grootste afname in krill wordt in het zuidwesten van de Atlantische Oceaan en in de Weddell Zee verwacht, omdat daar de oceaan het sterkst opwarmt en verzuurt. Dit is het gebied waar nu de meeste krill, en daarom ook de meeste dieren die daarvan leven, voorkomen. Het is hét gebied voor de krill-visserij.

Bodemdieren

Vooral bodemdieren in ondiep water waren gewend aan weinig licht. Door het terugtrekkende ijs neemt de hoeveelheid licht toe waardoor het ecosysteem verandert. Zo kunnen langs rotskusten pioniersgemeenschappen ontstaan die hier door de aanwezigheid van het zee-ijs nog niet eerder voorkwamen. Van de oorspronkelijke soorten zal door het warmere zeewater zo’n tachtig procent het moeilijk krijgen en in aantal afnemen. Bij het Schiereiland en de Scotia Zee wordt de grootste afname in oorspronkelijke soorten verwacht. Veel bodemdieren hebben een kalkskelet en hebben daardoor net als veel soorten vis, krill en plantaardig plankton, ook last van de verzuring van de oceaan.

Vissen

Veel vissoorten in de Antarctische Oceaan hebben een natuurlijk antivries in hun bloed waardoor ze ook in ijskoud water prima kunnen functioneren. Opwarmend zeewater kan een probleem zijn voor vissoorten die gewend zijn aan zeer lage, maar stabiele temperaturen. De familie van krokodil-ijsvissen bijvoorbeeld. Dit zijn Antarctische vissen met kleurloos bloed omdat ze geen rode bloedlichaampjes hebben die het zuurstof binden. Op een unieke wijze zijn zij aangepast aan het koude, uiterst zuurstofrijke water. Voor andere soorten kan het verdwijnen van zee-ijs fataal zijn, zoals voor de Antarctische zilvervis die samen met krill een belangrijke rol speelt in het Antarctische voedselweb. Wanneer het winterijs verdwijnt, verdwijnen ook de beschutte plekken waar viseitjes van de zilvervis zich ongestoord kunnen ontwikkelen. In open water worden de eitjes meteen opgegeten.

Pinguïns

Pinguïns eten vooral krill en kleinere vissen, met name de Antarctische zilvervis. Keizerpinguïns broeden op zee-ijs en lopen lange stukken naar de kolonie. Daarom zijn ze zeer gevoelig als het zee-ijs verandert, bijvoorbeeld doordat stukken van de ijsplaat afbreken of doordat ze verder moeten lopen als het zee-ijs toeneemt. Andere pinguïnsoorten broeden niet op het zee-ijs, maar op het continent. Op het Antarctisch Schiereiland, waar de opwarming het grootst is, zijn Adéliepinguïns in aantal afgenomen vanwege het terugtrekkende zee-ijs, terwijl ezelspinguïns, die van oorsprong meer noordelijk broeden, juist zijn toegenomen. Op het Antarctisch continent zijn de Adéliepinguïns niet in gevaar, maar onduidelijk is hoe de klimaateffecten op de langere termijn zullen uitpakken voor deze soort.

Vogels

Naast pinguïns broeden er op Antarctica diverse soorten stormvogels en de Zuidpooljager, een soort roofmeeuw. Alle vogels, behalve keizerspinguïns, hebben een sneeuw- en ijsvrije bodem nodig voor hun nest om te voorkomen dat eieren en kuikens bevriezen. De meeste vogels eten voornamelijk Antarctische zilvervis en krill, maar de Zuidpooljager steelt daarnaast ook eieren en kuikens van stormvogels en pinguïns. Vliegende vogels foerageren in open water. Als daar veranderingen optreden in het zee-ijs, kan dit direct gevolgen hebben in de beschikbaarheid van voldoende voedsel voor hun jongen. Een toename van extreem weer zoals sneeuwstormen kan een negatief effect hebben op de overleving van kuikens.

Zeehonden

Er zijn vier soorten zeehonden die in Antarctica aan de top van de voedselketen staan. Zeeluipaarden eten van alles, zoals krill en vis, maar ook pinguïns en jonge zeehonden. Krabbeneters eten, anders dan hun naam doet vermoeden, vrijwel uitsluitend krill. Weddell- en Ross-zeehonden eten vooral vissen en krill. Zeehonden hebben zee-ijs nodig om te rusten en jongen groot te brengen. Veranderingen in zee-ijs en voedselaanbod zullen het meeste effect op deze soorten hebben, maar zeehonden lijken vrij flexibel. Waar lokaal zee-ijs verdwijnt, zoals op het Schiereiland, passen zeeluipaarden zich aan en jagen ze op een andere wijze en op andere prooidieren.

Baleinwalvissen

Baleinwalvissen die in Antarctisch wateren voorkomen zijn de blauwe vinvis, gewone vinvis, bultrug en de Antarctisch dwergvinvis. Zij komen in de zomer speciaal naar Antarctica om zich tegoed te doen aan de enorme hoeveelheden krill. Het ecosysteem is ingrijpend veranderd door het wegvangen van meer dan een miljoen baleinwalvissen in de periode 1900-1980. Door de walvisvaart is uiteindelijk minder dan vijf procent van de baleinwalvissen overgebleven. De populaties walvissen zijn nu aan het herstellen, maar hoe toekomstige klimaatveranderingen effect hebben op de hoeveelheden krill en het herstel zullen beïnvloeden is nog niet zeker.

Effecten op zeezoogdieren en vogels

De meeste soorten zeezoogdieren en vogels zijn zeer afhankelijk van krill en de Antarctische zilvervis, die zelf ook krill eet. Beide soorten komen in grote hoeveelheden voor en walvissen trekken in de zomer naar Antarctica om daar te foerageren. Als door verzuring van het zeewater of door afname van het zee-ijs minder krill beschikbaar is, dan heeft dat een negatief effect op dieren die aan het eind van de voedselketen in Antarctica staan. Een voorspelde zuidwaartse verschuiving van krillzwermen zou wel positief kunnen uitpakken voor dieren die op of vlakbij het continent broeden. Op dit moment zijn de grootste veranderingen op het ecosysteem zichtbaar op het Antarctisch schiereiland, waar sommige pinguïnsoorten profiteren en andere in aantal achteruitgaan.

Bultrug bij Antarctica

Bultrugwalvis

Krabbenetter-zeehonden

Krabbeneter zeehonden

Keizerspinguïns die jong voeren

Keizerspinguïns die hun jong voeren

mtpa.org.uk
zuidelijke stormvogels

Zuidelijke stormvogel

Landleven op een ijsmassa

Antarctica bestaat uit ijs en nog eens ijs. Het is daarmee op zijn zachtst gezegd een onherbergzaam gebied voor leven op land. Maar leven is er wel degelijk. Een klein deel, een schamele 0,03 procent van het totale oppervlakte, is tijdens de Antarctische zomermaanden, december, januari en februari, ijs - en sneeuwvrij en vanonder de sneeuw komen dan planten en dieren tevoorschijn. Het meeste Antarctische landleven bevindt zich aan de kust en de vegetatie bestaat uit mossen en korstmossen. Er groeien slechts twee inheemse vaatplanten, namelijk de grassoort Deschampsia antarctica en het kussenplantje Colobanthus quitensis.

Korstmossen groeien traag maar gestaag

De twee grootste problemen voor leven op Antarctica zijn de koude temperaturen en watergebrek. Antarctica mag dan gebukt gaan onder kilometersdikke ijslagen, de Antarctische vegetatie kan dit bevroren water niet gebruiken. Tijdens het groeiseizoen maken mossen en korstmossen gebruik van smeltwater en van toevallige sneeuwbuien. De mossen, en vooral korstmossen, zijn hierdoor vaak maar een paar uur per dag actief, en groeien soms ook weken achterelkaar helemaal niet. Antarctische korstmossen groeien meestal minder dan een millimeter per jaar. Op een aantal zeer droge locaties, zoals de McMurdo Dry Valleys, groeien korstmossen zelfs nog honderd keer trager, slechts 0,01 millimeter per jaar. Het is erg lastig om van zulke traag groeiende planten de groeisnelheid te bepalen. Daarvoor zijn vele tientallen jaren aan waarnemingen nodig. De effecten van klimaatverandering op Antarctische vegetatie is daarom nu nog lastig te bepalen.

Korstmos Umbilicaria antarctica
De korstmos Umbilicaria antarctica een van soorten die langs de Antarctische Peninsula groeit. (Foto: Stef Bokhorst)
Mos Sanionia uncinata
Het mos Sanionia uncinata een van de soorten die langs de Antarctische Peninsula groeit. (Foto: Stef Bokhorst)

Mossen: het dagelijks brood voor minuscuul leven

Antarctische mossen, korstmossen en de micro-organismen die daarin leven staan aan de basis van het voedselweb op land. Door de langzame groei en het koude klimaat zijn er slechts een handjevol grazers die hiervan kunnen leven. Deze dieren zijn minuscuul klein: Springstaarten en mijten zijn ongeveer een tot twee millimeter lang en nog net met het blote oog zichtbaar als je op je knieën tussen de korstmossen zit. Nematoden en beerdiertjes zijn alleen onder een microscoop te zien.

De vele pinguïns, zeehondachtigen en vogels die langs de Antarctische kust leven zijn voor hun voedsel geheel afhankelijk van de zee en behoren daarom strikt genomen niet tot het landleven. De mest van pinguïns en stormvogels is wel een belangrijke bron van nutriënten voor het leven op land. De grootste biodiversiteit aan springstaarten, mijten en nematoden vind je dan ook in de buurt van pinguïns.

Springstaart
De springstaart Cryptopygus antarcticus, een van de ‘grote grazers’ van Antarctica. (Foto: Stef Bokhorst)
Mijt
De mijt Stereotydeus villosa een van de ‘grote grazers’ van Antarctica. (Foto: Stef Bokhorst)