Tekst Frederik Voute
Foto Flickr IAEA

Urenco, machtspolitiek en shuttlediplomatie: Hoe een klein land het goede voorbeeld gaf

Leestijd: 6 minuten

De Amerikanen hadden in de jaren 50 en 60 een monopolie op kernbrandstof in de vrije (niet-communistische) wereld. Dat monopolie gebruikten ze om strenge afspraken af te dwingen over het vreedzame gebruik van ‘hun’ brandstof. Maar daarnaast was dit goede business - dat zijn monopolies wel vaker. Via het Atoms for Peace- programma hadden ze in de jaren 50 veel vrienden gemaakt door Amerikaanse kerntechnologie te leveren aan de wereld, en deze vrienden waren daarmee tevens lange-termijn klanten van hun brandstof geworden. Contracten van 30 jaar of langer waren meer regel dan uitzondering.

Maar zoals je wel vaker ziet met bedrijven die door overheden gerund worden, ging het goed mis in de planning. Aan het begin van de jaren 70 kwam de productie achter te lopen op de vraag, en toen de VS in 1974 een order-stop moest afkondigen – en hun klanten nergens anders heen konden voor hun kernbrandstof, hadden ze de poppen aan het dansen.

Enter the Troika

Nederland, samen met Duitsland en het VK, hadden al in de jaren 50 en 60 ingezet op energieonafhankelijkheid en de middelen om dat te bewerkstelligen. Deze drie landen hadden ingezet op de gascentrifuge technologie, die in deze periode langzaam commercieel volwassen werd. De Fransen zetten in deze periode in op dezelfde bewezen technologie als de Amerikanen: gasdiffusie. Gasdiffusie betekent dat je uraniumgas door een soort van filters heen duwt, en daar is veel energie voor nodig. Gascentrifuge technologie probeert met zeer veel efficiëntie centrifuges op grote snelheid te laten draaien, om de zware elementen in uranium gas van de lichte te scheiden, voor zogenaamde uraniumverrijking (het lichtere element, uranium-235, is goede brandstof).

Tegelijk met de Duitsers en Britten hadden onze wetenschappers al snel door dat de centrifuge methode veel goedkoper zou zijn om uranium commercieel mee te verrijken, en dat je er niet direct een gigantische (en dure) fabriek voor hoefde neer te zetten. Tegelijk was het zeer proliferatie-gevoelig: een centrifuge verrijkingsfabriek is veel makkelijker te verstoppen dan zo’n gigantische diffusiefabriek, en dus zouden landen er in het geheim materiaal voor kernbommen mee kunnen maken. De Amerikanen vroegen ons daarom de boel geheim te verklaren. Dit deed onze regering samen met de Duitsers en Britten, maar wel tegen het zere been van onze wetenschappers, want de samenwerking met deze landen werd er enorm door bemoeilijkt. Dat was een mooie bijkomstigheid voor de VS, die de strategische waarde van haar brandstof-monopoly zo lang mogelijk wilde bewaren. Toch zetten de Nederlanders, Duitsers en Britten door. Aanvankelijk eerst tussen Nederland en Duitsland, maar later met de Britten erbij, komt er een samenwerking op gang die leidt tot de oprichting van Urenco: de Uranium Enrichment Company, in 1970. Dat is hetzelfde jaar dat het belangrijke Non-proliferatie Verdrag (NPV) in werking treedt, waarin een groot deel van de wereld beloofd geen kernwapens te bouwen, en de kernwapenstaten beloven aan ontwapening te werken.

Fast-foward naar 1974-1975: de Amerikanen weigeren kernbrandstof-contracten af te sluiten terwijl de oliecrisis van 1973 net de Westerse wereld -en vooral Nederland- op de noodzaak van diverse energiebronnen heeft gewezen. Urenco heeft al een aantal contracten met Nederlandse, Duitse en Engelse kerncentrales afgesloten, maar zoekt naar meer klanten om de grote investeringen die gedaan zijn terug te verdienen. En dan klopt Brazilië aan.

Max van der Stoel, Minister van Buitenlandse Zaken (1973-1977, 1981-1982)

Onze eerste grote klant Brazilië: Probleem of kans?

Brazilië was kort daarvoor diep in onderhandelingen met de Amerikanen voor een vloot kerncentrales. Als tegenstander van het NPV verzetten ze zich tegen de eisen die de VS stelt, en beginnen rond te kijken naar alternatieve leveranciers. Het Duitse consortium Kraftwerk Union is meer dan bereid, en zelfs wanhopig, want Amerikaanse bedrijven hebben de Duitsers het leven zuur gemaakt terwijl deze de kerncentralemarkt op probeerden te komen. Op het moment dat de Amerikaanse Atomic Energy Commission aangeeft geen garanties op brandstofbelevering te kunnen bieden, is de Braziliaanse keuze makkelijk. Ze sluiten in 1975 een megacontract af met de Duitsers voor sowieso twee maar mogelijk totaal acht kerncentrales. En die kerncentrales hebben brandstof nodig – kan Urenco dit leveren?

De Joint Committee, het politieke orgaan van Urenco waarin hoge ambtenaren van de betrokken landen zitten, moet hier een beslissing over nemen. De Duitsers willen maar al te graag. Geen brandstof bij de kerncentrales kan betekenen dat de Brazilianen naar de Fransen lopen of zelfs terug naar de Amerikanen gaan. Maar Nederland ziet problemen. Brazilië is geen NPV-lid, koopt naast de kerncentrales ook verrijkingstechnologie van de Duitsers, en lijkt een slag om de arm te houden wat betreft het bouwen van kernwapens.

De Duitsers spelen het hard; als Nederland niet akkoord kan gaan met de levering van verrijkt uranium aan Brazilië, dan gaan de Duitsers de samenwerking in Urenco heroverwegen. Tegelijkertijd voelen de Nederlanders zich gesteund want de VS schreeuwt moord en brand over de mega-deal – de Duitsers werden beticht van de grootste roekeloosheid. De Britse partner houdt zich ondertussen in het midden, maar helpt Nederland wel de ruimte te nemen om te gaan onderhandelen met de Brazilianen. Nederland wil dat het land zogenaamde ‘safeguards’ (waarborgen) accepteert op het geleverde materiaal, zodat het land het niet voor militair gebruik kan aanwenden. Onze Minister van Buitenlandse Zaken Max Van der Stoel voert bijna twee jaar lang ‘shuttle-diplomatie’ en weet stukje bij beetje, onder toenemende druk van de Duitsers over de aanhoudende onzekerheid, een pakket van vergaande concessies van de Brazilianen los te peuteren. En dit terwijl het Nederlandse parlement, waarvan een aanzienlijk deel grote bedenkingen bij de deal heeft, dan wel faliekant tegen is, er continu vragen over stelt en van de regering de hoogste standaard van non-proliferatie beleid eist.

                                                                             --

Dit is slechts één de vele fascinerende verhalen over hoe het Nederlandse belang in Urenco werd bewaakt in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw, waarover ik heb geschreven in mijn dissertatie. Deze schreef ik in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als promovendus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ik kreeg van het ministerie onder strenge voorwaarden toegang tot haar archief en ontdekte een boeiend verhaal over Nederlandse ambtenaren en politici die met grote kunde en diplomatiek vakmanschap zichzelf en een klein land relevant maakten in een wereld van enorme economische belangen en machtspolitiek.

Relevant zijn we nog steeds. Urenco groeide uit tot wereldleider in verrijkingsdiensten dankzij degelijk en verantwoord beleid van de Troika, dat deels werd afgedwongen door Nederlandse standvastigheid. Mede daardoor heeft Nederland vandaag de dag een plek aan de grote tafel als het over nucleaire handel gaat. Vaak wordt bij het grotere publiek de naam Urenco direct aan de diefstal door Pakistaanse atoomgeleerde Khan gekoppeld, maar ik kwam er in mijn onderzoek achter dat dit eigenlijk heel onterecht en unfair is. De Nederlandse betrokkenheid in Urenco heeft ervoor gezorgd dat er een uiterst verantwoord non-proliferatie beleid werd gevoerd, zelfs op het moment dat concurrenten zich daar helemaal niets aan gelegen lieten. Het resultaat was dat we samen met onze Britse en Duitse partners voorop en zelfs vooruit liepen op de rest, soms economische offers brachten ten behoeve van de internationale veiligheid, maar daarmee een heel belangrijk en goed voorbeeld gaven.

                                                                         --

Mijn dissertatie met de titel “Perceptions of Responsibility: Urenco and the Troika’s Commercial and Nonproliferation Policies in Theoretical and Historical Perspective”, hoop ik voor het eind van het jaar te verdedigen.