Participatie is goed en participatie moet

Als de kunst en wetenschap van de risicocommunicatie een hoofdwet zou hebben, zou bovenstaande uitspraak het zijn. Overheid en bedrijfsleven volgen deze wet goed op. Het betrekken van de burger, de klant, de medewerker, de gebruiker, de patiënt, de toeschouwer, eigenlijk van iedereen staat vandaag de dag centraal in nagenoeg alle communicatieactiviteiten.

Fred Woudenberg is psycholoog. Na zijn promotie in 1989 werkte hij bij de afdeling medische milieukunde van de GGD Rotterdam. Sinds september 2005 is hij hoofd Leefomgeving van de GGD Amsterdam. Hij is daarnaast o.a. lid van de Gezondheidsraad, de commissie van de m.e.r. (milieu-effectrapportage) en het kennisplatform Elektromagnetische Velden. Hij is hoofdredacteur van het tijdschrift GELUID en redacteur van het tijdschrift LUCHT.

Woudenberg houdt zich bezig met nagenoeg alle onderwerpen op het gebied van milieu en gezondheid. Zijn specialismen zijn risicoperceptie en risicocommunicatie.

Participatie als centraal onderdeel van (risico)communicatie is zelf kunst en wetenschap geworden. Klassieke (en inmiddels wel heel erg oude en achterhaalde) communicatiemodellen bevatten slechts 1 pijl, die van de zender naar de ontvanger. Het was al een hele revolutie toen het model werd uitgebreid met een pijl terug van de ontvanger naar de zender.

Toen het contact eenmaal was gelegd, werden de plaatjes al snel completer en complexer. In hedendaagse modellen bevindt mensen zich vaak per specifieke situatie in een kluwen van netwerken met talloze verbindingen.

Bepaalde neigingen blijken echter zeer hardnekkig. De meeste hardnekkige is de neiging, vaak vergezeld door hoop en verlangen, de ander te overtuigen van het eigen gelijk. De wetenschap van de risicocommunicatie leert al tientallen jaren dat die neiging is gebaseerd op ijdele hoop en meestal contraproductief uitpakt.

Ziek van zendmasten?

Er zijn talloze voorbeelden te geven van de onmogelijkheid de ander te overtuigen. Neem bijvoorbeeld de discussie of mensen ziek kunnen worden van zendmasten. De communis opinio in de wetenschap is dat je niet ziek kunt worden van zendmasten. De consensus is echter niet volledig. Er zijn wetenschappers, waaronder ook hoogleraren, die denken dat je wel ziek kunt worden van zendmasten. Voor- en tegenstanders vinden in het wetenschappelijk onderzoek resultaten die hun opvattingen ondersteunen. Mensen zijn vaak op zoek naar informatie die hun bestaande opvattingen bevestigt.

Het doen van meer onderzoek helpt niet om de verschillen te overbruggen. Het maakt het alleen maar erger. Er zijn inmiddels zo’n 30.000 onderzoeken gedaan naar de relatie tussen blootstelling aan elektromagnetische velden en effecten op het lichaam. Epidemiologisch onderzoek dat klassiek toetst op een p-waarde van 0,05 (inmiddels in sommige tijdschriften op statistische gronden verboden), geeft alleen al op basis van toeval minimaal (het kan veel meer zijn) 1500 studies met een positief verband. Als je die, zoals het Bio-Initiative heeft gedaan, bij elkaar zet, krijg je een heel dik rapport. Met dit rapport in de hand kun je dan oprecht verbaasd zijn dat al die wetenschappers met een andere opvatting de waarheid niet zien. Die moeten dan wel ziende blind zijn. Tegelijkertijd zijn die andere wetenschappers oprecht verbaasd over de vooringenomenheid van de Bio-Initiativers. Met de methoden die zij hanteren kun je alles beweren. Zo kun je eindeloos doorgaan en meer onderzoek leidt alleen maar tot meer strijd.

Natuurlijk willen we gelijk krijgen

De neiging om contact te leggen met de ander vanuit je eigen gelijk is diepgeworteld. Er zijn biologen die beweren dat de ratio zelf is ontstaan uit eigenbelang. De kolonisatie van de savanne vanuit het bos door onze verre voorouders was een gevaarlijke overgang. Die maakten we in stamverband waarin ook toen al een arbeidsverdeling bestond. Er waren leiders, vechters, verzorgers en verkenners. Die rollen lagen niet vast bij geboorte, maar ontstonden tijdens ‘discussies’ en ‘onderhandelingen’. De theorie is dat de ratio is ontstaan als instrument om bij die beraadslagingen het meest gunstige resultaat te behalen. De ‘domsten’ selecteerden zo snel en effectief uit. Je zou het de prehistorische variant van de generaal op de (veilige) strategische plek en het kanonnenvoer op het slagveld kunnen noemen. In deze visie is het menselijk verstand helemaal geen instrument om de waarheid te vinden, maar een instrument om voordeel en je gelijk te krijgen.

Wat de oorsprong van de neiging tot het gelijk willen krijgen ook is, hij is wijdverspreid en lastig te vermijden. Oprecht open zijn is lastig, ook voor mij. Als iemand bijvoorbeeld met argumenten en onderzoeksresultaten redelijk overtuigend kan beweren dat het centrale punt dat ik in dit essay maak (dat mensen geneigd zijn hun eigen gelijk te bevechten) niet klopt en dat mensen van nature wel degelijk open zijn, krijg ik een adrenalinestoot die mij aanzet tot een vechtreactie, komt er snel een eerste verbale reactie in me op (“onzin”) en ga ik naarstig op zoek naar tegenargumenten en onderzoeksresultaten die het ongelijk van deze sufferd aantonen. De kans dat ik (ondanks mijn zelfverwijzende gelijk) met zo’n reactie meer mijn eigen onwetendheid dan mijn gelijk bevestig is groot, maar daar kom ik hoogstwaarschijnlijk nooit achter.

Schoonheidskoninginnen en wereldvrede

De sterke neiging tot gelijk willen hebben en anderen te overtuigen, is de grootste valkuil bij participatie. In het Engels bestaat er al lang een naam voor die valkuil: token participation, mooi geïllustreerd in onderstaand participatiewerkwoordvormenlijstje.

Participatie is goed en participatie moet, maar de persoon of instantie die de participatie opzet wil daar in veel gevallen een vooropgezet doel mee behalen. Dat doel is vaak het verkrijgen van draagvlak. Als dat draagvlakwordt gezocht voor een van tevoren vastgesteld doel, is de kans van slagen nihil. Het lukt helemaal niet als dat doel het eigenbelang dient, ook niet als het als publiek belang wordt voorgesteld. Mensen hebben dat altijd door. Je kunt een grote groep mensen kort voor de gek houden, je kunt een enkeling lang voor de gek houden, maar een grote groep kun je  nooit lang voor de gek houden (ook al doet recent kiesgedrag in bepaalde landen mij twijfelen aan deze opvatting die ik al lange tijd koester).

Het lijkt een beetje op de laatste ronde van een miss worldverkiezing, waarin de overgebleven drie kandidaten hun droomwensen mogen presenteren. De dame die dan zegt “wereldvrede”, zal vooral spot ten deel vallen. De gemiddelde kijker denkt: “Sure. Het enige wat jij denkt is: ik moet en zal die kroon op mijn hoofd hebben”.  Waarschijnlijk zal een kandidate die dat laatste eerlijk zegt, meer kans maken dan eentje die overduidelijk liegt, zeker als ze er een goed verhaal bij heeft (“met die kroon kan ik de wereldvrede dichterbij brengen”. Eerlijk en authentiek is altijd beter dan oneerlijk en gespeeld. Je echte intenties kun je nooit lang verbergen en de enige manier om eerlijk en betrouwbaar over te komen is door eerlijk en betrouwbaar te zijn.

Wat wil het Rijk met biotechnologie?

En dan wil het kabinet graag de discussie met de maatschappij aan over biotechnologie. De eerste vraag die dan opkomt is: waarom? Dat is niet alleen de vraag die bij mij opkomt, maar bij de meeste mensen. Als iemand in wat dan ook een initiatief neemt, zijn mensen allereerst geïnteresseerd in de intenties van de initiatiefnemer en (misschien) daarna in zijn argumenten.

Ga je daarnaar op zoek als relatieve leek in de biotechnologie zoals ik, dan kom ik in de beleidsbrief van voormalig verantwoordelijk staatssecretaris Sharon Dijksma de volgende samenvatting tegen:

“Onbetwist is dat een toekomstig biotechnologiebeleid moet meegroeien met de technologische ontwikkelingen, maatschappelijk gedragen wordt en faciliteert dat de kansen van biotechnologie worden benut, waarbij tegelijkertijd de veiligheid is gewaarborgd.”

Dat is een klassieke ‘wereldvrede’ zin waarin de kool en de geit worden gespaard. We willen wel de voordelen, maar niet de risico’s van biotechnologie en het is fijn als we dat met zijn allen willen. Het lijkt wel een sprookje. In de bijlage van de brief wordt het sprookje al wat realistischer gemaakt door aan te geven dat “stakeholderparticipatie niet als consensusinstrument gebruikt mag worden” (hetgeen overigens geen enkele kans van slagen zou hebben) en dat “en goede balans (moet) worden gevonden tussen enerzijds ruimte geven en kansen bieden en anderzijds risico’s beperken en veiligheid waarborgen”. En nadat nog een keer is gesteld dat het huidige kabinetsbeleid uitgaat van het beginsel van kansen benutten, mits veilig voor mens, dier en milieu, volgt een toelichting dat niet iedereen producten die als veilig zijn beoordeeld ook als veilig beschouwt en accepteert.

Nog steeds als buitenstaander denk ik dan dat er in de maatschappij inderdaad verschillend wordt gedacht over de voordelen en risico’s van biotechnologie. Ik vermoed dat er partijen zijn die de voordelen benadrukken en dat er partijen zijn de risico’s benadrukken. Ik vermoed dat er onder de laatgenoemden partijen zijn die denken dat de veiligheid van nieuwe biotechnologische ontwikkelingen niet valt te waarborgen en dat dit juist het grote probleem is. Verder vermoed ik dat veel partijen sterke opvattingen hebben en die ook actief naar buiten brengen, wat de kans op breed maatschappelijk draagvlak voor nieuwe biotechnologische ontwikkelingen er  niet groter op zal maken. Sterker nog, de kans dat kritische geluiden gaan domineren in de maatschappelijke discussie, zoals bij de zendmasten, lijkt me levensgroot.

Wat wil het Rijk met participatie rond biotechnologie?

Dezelfde beleidsbrief van staatssecretaris Dijksma geeft aan hoe het gewenste maatschappelijk draagvlak wordt gezocht:

“… zullen de mogelijkheden worden verkend om maatschappelijke waarden beter te betrekken bij de afweging van nut en risico’s van specifieke biotechnologische toepassingen, zoals dat in de medische biotechnologie veel gebruikelijker is. Bij een energieke samenleving past ook een verkenning van de rol van de overheid en betrokkenheid van het bredere publiek.”

Dat is allemaal nogal voorzichtig: verkennen van mogelijkheden om maatschappelijke waarden beter te betrekken en een verkenning van betrokkenheid van het bredere publiek. Het klinkt nog niet alsof het echt gaat gebeuren.

Voor mij was het wel een eerste moment om mijn eigen opvattingen te herzien. Ik ging er altijd van uit dat technologische ontwikkelingen autonoom doorgaan en bepalen welke opvattingen wij hebben in plaats van dat opvattingen bepalen welke technologische ontwikkelingen wij toestaan. Heeft ooit een overheid een besluit genomen of wij wel auto’s, mobiele telefoons of internet willen hebben voordat ze op de markt kwamen? (en wat voor zin zou dat hebben?). Wat overheden doen is deze nieuwe technieken zoveel mogelijk in goede banen leiden en al dan niet actief stimuleren. Dat er voor medische biotechnologie forse grenzen gelden was voor mij nieuw (in 2017 schreef Tamar Stelling op De Correspondent een aantal interessante stukken over de ontwikkelingen in de medische biotechnologie). Er zijn vast nog andere technieken die stevig worden begrensd, maar ik was ze nog niet tegengekomen.

Een aantal van mijn vooroordelen die ik in de vorige paragraaf opschreef over de opvattingen over biotechnologie die ik in de maatschappij vermoedde, werd wel bevestigd in de stakeholdersconsultatie die ook in de beleidsbrief staat genoemd.

De stakeholdersconsultatie zou je een typische Nederlandse rituele dans kunnen noemen. 17 uiteenlopende georganiseerde belangenorganisaties mochten hun ook vaak uiteenlopende mening geven. Eensgezindheid is er over de wenselijkheid van sturing door de overheid. Nagenoeg alle partijen vinden dat de overheid meer richting moet geven. Eensgezind zijn de organisaties ook in hun afkeer van de titel van de Trendanalyse Biotechnologie 2016: “Regelgeving ontregeld”,  maar dan wel om verschillende redenen. Er zijn organisaties die vinden dat het helemaal niet over regelgeving moet gaan en andere organisaties die bang zijn dat de overheid de teugels gaat laten vieren. Daaruit blijken al de klassieke tegenstellingen die je op bijna alle milieudossiers ziet. Er zijn voorstanders (meestal uit het bedrijfsleven) en tegenstanders (Greenpeace c.s.) die beiden vol overtuiging goed onderbouwde argumenten voor hun eigen gelijk aandragen. Het zal de belangenorganisaties niet dichter bij elkaar brengen. Het gaat de staatssecretaris ook niet helpen bij het vinden van draagvlak, zeker niet in de samenleving. Een niet nader genoemde deelnemer merkt snedig op: “…63% van de Nederlandse bevolking (wil) geen bevordering van ggo’s. Het huidige beleid is dus nogal ondemocratisch”. De volgende stap is een roep om een referendum (niet per sé het meest democratische instrument).

Het is niet moeilijk om stellige en tegengestelde opvattingen te hebben over biotechnologie. Je kunt biotechnologie beschrijven als een van de belangrijkste bronnen van economische groei, als de poort naar de toekomst of als de technologie die onvermijdelijk de metamorfose van de mensheid zelf gaat bepalen. Je kunt het ook beschrijven als een van de belangrijkste motoren van de ongelijkheid in de wereld, als een groot risico voor talloze planten- en dierensoorten of als de grootste bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid zelf. Tussen deze uitersten bestaan talloze, meer genuanceerde opvattingen. Voor zover er rond biotechnologie al geen loopgravenoorlog in Nederland bestaat, zal die naarmate er meer toepassingen komen, zeker ontstaan.

De politiek aan zet

Bijna alle belangenorganisaties vragen om stevige politieke sturing. De sturing tot op heden heeft een hoog de-kool-en-de-geit- en pappen-en-nathoudengehalte. Hoe zou dat steviger kunnen?

Mijn allereerste advies is om te stoppen met het fabriceren van schoonheidskoninginnenzinnen en –wensen. Als je kiest voor het stimuleren van biotechnologie, zeg dan niet dat veiligheid op nummer 1 staat. Niemand gelooft dat. Wees eerlijk en zeg dat we biotechnologie gaan stimuleren en dat we hiermee meer risico’s gaan nemen (of morele keuzes gaan maken). Dat kun je desnoods vervolgens nuanceren door te zeggen dat je zelf denkt dat die risico’s heel klein zijn en dat je er alles aan gaat doen om ze verder te beperken.

Maak ook duidelijke keuzes over participatie. Geef allereerst aan bij welke aspecten maatschappelijke partijen of de bevolking gaat worden betrokken. Als dat niet de vraag is of de biotechnologie moet worden gestimuleerd dan moet je die suggestie ook niet wekken. Stel geen vraag, maar geef een opdracht. Het is heel goed mogelijk om de maatschappij te betrekken bij de voorwaarden waaronder ontwikkelingen aanvaardbaar zijn, over de hoogte van de risico’s die we bereid zijn te nemen of de morele grenzen die we in acht moeten nemen. De opdracht luidt dan: benoem de voorwaarden waaronder ontwikkelingen aanvaardbaar zijn, bepaal welke risico’s we wel en welke niet gaan nemen of leg morele grenzen vast.

Wees vervolgens ook duidelijk over de mate van invloed die maatschappelijke partijen krijgen en waar op de participatieladder je gaat zitten. Bij voorkeur is dat zo hoog mogelijk, maar wek nooit meer verwachtingen dan je kunt waarmaken en doe dus niet aan token participation.

En last but not least: kies een geschikt participatieproces waarin je verzekerd bent van een bruikbare uitkomst. Maak daarbij gebruik van toeval als selectiecriterium voor deelnemers of besluiten, juist om meer draagvlak en voorspelbaarder reacties in de samenleving te verkijgen.

Hieronder staat een aantal scenario’s voor sturing van de richting waarop we in Nederland gaan met biotechnologie en de participatie daarover. Elk van die scenario’s (behalve misschien het eerste) bevat elementen die bruikbaar zijn voor een goede participatie van de samenleving bij de ontwikkeling van de biotechnologie die, zoveel is ook mij inmiddels duidelijk, een steeds grotere invloed op ons leven gaat hebben.

Scenario dikke vinger

Het kabinet kan de rug rechten en stellen: “Biotechnologlie is voor de toekomst van Nederland van groot belang. Daarom maken wij ruim baan voor ontwikkelingen en gaan er zelf ook fors in investeren, wat anderen daarover ook mogen denken”.

Dit scenario à la Trump zou ik zeker niet adviseren. Het is het op een na slechtste scenario. Alleen het ‘wereldvrede’ antwoord is slechter. Echter, als het kabinet biotechnologie van belang vindt voor ons land en er koste wat het kost in wil meegaan, is het beter om dat duidelijk en eerlijk aan te geven.

Scenario Elon Musk

Er zijn betere en slimmere scenario’s dan het dikke vinger scenario. Een van de slimste zou je het Elon Musk scenario kunnen noemen. Elon Musk zet bedrijven op in wat hij beschouwt als de belangrijkste technologische domeinen. Na Tesla en SpaceX heeft hij nu Neuralink opgezet. Neuralink moet kunstmatige intelligentie gaan verbinden met mensen, uiteindelijk leidend tot de eenwording van mens en machine (Tim Urban schreef een prachtig stuk hierover).

Groots en meeslepend kun je Musk nooit ontzeggen en zijn argumentatie is altijd een morele. Hij wil technologie ontwikkelen die ten dienste staat van de mensheid. Met Neuralink wil hij voorkomen dat er technologie wordt ontwikkeld die de mens gaat overvleugelen en misschien wel vernietigen. Volgens Musk worden computers ooit zo slim dat ze de macht overnemen. De enige manier om dat te voorkomen is er ‘bevriend’ mee te raken. If you can’t beat them, join them.

Het is een kwestie van interpretatie of je de ethiek van Musk volgt of dat ook een typisch gevalletje ‘wereldvrede’ noemt. Ik geloof persoonlijk niet dat Elon Musk de wereld gaat redden. Het zou zo maar kunnen dat straks nagenoeg alle aardbewoners machines van Musk moeten kopen en er afhankelijk van zijn. En ik zie niet in hoe vakantietripjes naar de Maan bijdragen aan een betere wereld. In een achterdochtige bui zie ik Musk onuitputtelijke bronnen van energie creëren in combinatie met techniek die enorme hoeveelheden energie gebruiken. Daarvoor moet je wel grif betalen natuurlijk, aan Elon Musk. Ik vrees dat hij de tweedeling in de wereld eerder gaat verergeren (met hemzelf bovenop de rots) dan oplossen.

Zijn redenering als het gaat om technologie snijdt echter hout. Technologische ontwikkeling hou je niet tegen. Het is als de Hydra van Ledra, een veelkoppig monster waarvan de kop teruggroeit als je er hem afhakt. Als het dan toch komt, kun je beter voor een mooie kop zorgen en je best doen om het zoveel mogelijk ten dienste van de mensheid te laten ontwikkelen. Daarvoor kun je beter zelf sturen dan afhankelijk zijn van anderen. Die redenering kun je ook op biotechnologie toepassen. In plaats van te moeten reageren op technologie die anderen ontwikkelen, kun je dat beter zelf doen onder je eigen voorwaarden.

Scenario exit Monsanto

Als je zelf stuurt is het belangrijk om te weten waar je heen wilt. Dat geldt niet voor de onvoorspelbare vruchten van ontwikkelingen in de biotechnologie, maar wel voor de doelen die het moet dienen en de voorwaarden waaronder ontwikkelingen mogen plaatsvinden. In de beleidsbrief van de staatssecretaris staat de noodzaak om randvoorwaarden te stellen waaronder toepassingen aanvaardbaar zijn ook genoemd met de vaststelling dat het de samenleving is die voorwaarden en grenzen moet stellen.

In de stakeholdersconsultatie uiten nogal wat belangenorganisaties de vrees dat monopolisten de macht krijgen over gepatenteerde biotechnologische producten (een vrees die je vreemd genoeg niet zo vaak bij de producten van Elon Musk tegenkomt). Niet alleen arme boeren zijn daarvan de dupe omdat ze afhankelijk worden van multinationals die veel geld vragen voor hun unieke producten, ook de Nederlandse agro-industrie heeft belang bij diversiteit en kleine gewassen. Een voor de hand liggende voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van biotechnologie in Nederland (en een van de weinige zaken waarover consensus lijkt te bestaan) is dat patenten niet exclusief in handen komen van de Monsanto’s in deze wereld en dat producten vrijelijk ter beschikking komen van juist de mensen die ze het hardst nodig hebben. Dat is zelfs in een neoliberaal kabinet geen onmogelijke voorwaarde.

Vele andere voorwaarden zijn te bedenken, zoals het afzonderlijk besluiten over fundamenteel nieuwe toepassingen van biotechnologie. De ontwikkelingen daarin gaan heel hard. De discussie tot nu toe handelt vooral over voedsel. Medische ontwikkelingen lijken op hypermoderne varianten van Frankenstein. Klonen van mensen is technisch mogelijk, uit een stamcel kun je elke menselijke cel laten groeien, het is mogelijk om menselijke organen bij dieren te laten groeien (en andersom) waardoor er hybride vormen kunnen ontstaan en het is een kwestie van tijd voordat we een foetus geheel buitenbaarmoederlijk kunnen laten groeien. Gebruik makend van de vondsten die Neuralink gaat doen, bestaat over 100 jaar de mogelijkheid een bionisch supermens te scheppen die gorillakracht, vogelbiochemie voor een 200 jaar durend gezond leven en supercomputerintelligentie combineert met een wonderschoon uiterlijk en de hoogste morele standaarden. Waarom zou je minder accepteren voor je aanstaande (uiteraard buitenbaarmoederlijk geconcipieerde en groeiende) baby als de buren het ook doen?

Het bepalen van grenzen en randvoorwaarden is noodzakelijker dan ooit. Dat begint vandaag en eindigt nooit. Bij elke nieuwe mogelijke toepassing komt de vraag of je die toepassing wilt, onder welke voorwaarden en hoe je hem zoveel mogelijk ten dienste laat zijn voor het heil van de mensheid.

Scenario abortus in Ierland

Bij de bedrijven van Elon Musk is het uiteindelijk Elon Musk zelf die bepaalt wat goed is voor de mensheid. Een grote valkuil van participatie is dat het selectief gebeurt. Het zijn vooral de mensen met belangen en met energie die zich tegen zaken aan bemoeien. Energie vind je vaak bij tegenkrachten. Als het om milieu-onderwerpen gaat zijn die tegenkrachten meestal hoogopgeleid en bij lokale zaken vaak ook man en gepensioneerd.

De zendmastendiscussie is een goed voorbeeld. De mensen die ziek worden van elektromagnetische velden, de elektrogevoeligen, zijn tot op het bot gemotiveerd. Velen zijn dag en nacht met elektrogevoeligheid bezig, hun sociale contacten hebben ze voornamelijk in de wereld van de elektrogevoeligen en voor sommigen wordt het een obsessie. Geen enkele andere partij in het debat heeft dezelfde energie en toewijding. Tekenend zijn de bijeenkomsten van de formele klankbordgroep van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid die ik als voorzitter van het communicatieforum daarvan mag bijwonen. Jarenlang werden discussies volledig gedomineerd door de organisaties van elektrogevoeligen, die spreektijd aanvroegen, fanatiek reageerden op voorstellen en presentaties en elke gelegenheid aangrepen om te verduidelijken hoe onrechtvaardig overheden en bedrijfsleven met hun omgingen. De vele andere partijen in de zaal (ministeries, wetenschappers, beroepsverenigingen, providers van mobiele telefonie et cetera) waren voornamelijk stil waarvan velen leken te  hopen dat ze in de discussie geen beurt zouden krijgen.

De valkuilen van selectieve participatie zijn welbekend en lastig te voorkomen. Je kunt mensen nu eenmaal niet dwingen zich ergens actief mee te bemoeien. Er zijn ook oplossingen voor bedacht. Een veelbelovende vind ik het lotingmodel. Een aselect samengestelde groep mensen krijgt een bevoegdheid of opdracht. Ze worden voorzien van informatie en ondersteund, maar zijn verder volledig onafhankelijk.

In Ierland heb je een burgertop van 99 willekeurig geselecteerde mensen en als 100e deelnemer een rechter als voorzitter. Het is een van de vele experimenten die op dit moment lopen waarin loting wordt ingezet om een betere afspiegeling van de bevolking en juist daardoor meer draagvlak te verkrijgen. De deelnemers hebben een toegewezen bevoegdheid of er is duidelijk omschreven hoeveel invloed ze hebben. De Ierse burgertop heeft vooral een zwaarwegende  adviserende bevoegdheid.

April 2017 adviseerde de Ierse burgertop met een meerderheid van 87% om het zeer strenge Ierse verbod op abortus te versoepelen. Het parlement heeft het advies overgenomen en de Ierse minister president Leo Varadkar heeft een referendum uitgeschreven voor 2018 om het Ierse volk zich te laten uitspreken. Dat laatste is eigenlijk jammer, denkend bijvoorbeeld aan de niet heel erg positieve ervaringen die we in Nederland hebben gehad met het Oekraïnereferendum.

Erg interessant aan de Ierse burgertop vind ik de verschillen die er zijn met het algemene publiek. Als de burgertop echt een aselecte steekproef is van inwoners dan zou je verwachten dat de opvattingen van de burgertop aardig overeenkomen met die van de algemene bevolking. Dat deden ze bij het abortusvraagstuk niet. Uit een enquête onder de bevolking kwam dat slechts 23% van de Ieren vindt dat abortus onder alle omstandigheden moet zijn toegestaan. Bij de burgertop was dat met 64%, bijna het drievoudige. De verklaring daarvoor is niet dat het een hele andere groep was. De burgertopleden begonnen met vrijwel dezelfde opvattingen als de bevolking voordat ze zich in het vraagstuk van de abortus gingen verdiepen. In die verdieping kregen ze informatie en voerden ze gesprekken met voor- en tegenstanders van abortus. De feitelijke informatie, de ervaringsverhalen van vrouwen die waren geraakt door het Ierse abortusverbod en de wetenschap dat abortus toch gebeurt (in Engeland omdat het in Ierland niet kan) maakten dat veel leden van de burgertop meer pro-abortus werden.

Als ze in Ierland een burgertop een eensgezind advies kunnen laten geven over de voorwaarden waaronder abortus is toegestaan, moet het toch in Nederland goed te doen zijn om een burgertop een zwaarwegend advies te laten geven over de voorwaarden waaronder biotechnologie zich verder kan ontwikkelen.

Scenario zwaard van Damocles

Nederland is toch nog steeds een beetje het land van het overleggen, de belangenorganisaties en de commissies. De stakeholdersconsultatie heeft dan vooral verschillen aan het licht gebracht, er staan ook vele verstandige opmerkingen in.

Selectie door loting zoals bij de Ierse burgertop heeft ook zijn valkuilen. Allereerst is dat de bereidheid van mensen om deel te nemen. Het lot kan vallen op iemand die helemaal geen zin heeft om lid te worden van de burgertop van Ierland. En zolang mensen nee mogen zeggen, is er altijd een zekere mate van selecte. Ook in een aselect gekozen groep is het ene lid meer aanwezig dan het andere en zijn er groepsprocessen.

Veel van die nadelen heb je niet als je de goed geïnformeerde, meestal welbespraakte en zelden aan een teveel aan bescheidenheid lijdende vertegenwoordigers van belangenorganisaties bij elkaar zet, de typisch Nederlandse variant.

Zoals eerder beschreven is het grote nadeel van zo’n groep dat het ondenkbaar is dat ze vrijwillig tot een eensluidend advies komen. Een manier om dat wel voor elkaar te krijgen is door het alternatief voor een eensluidend advies iets te laten zijn dat nog veel erger is. Je kunt bijvoorbeeld de belangrijkste partijen die het blijvend met elkaar oneens zijn een minderheidsstandpunt laten formuleren. Vervolgens zou je het toeval kunnen laten bepalen welk van de twee (of meer) standpunten het officiële standpunt van de groep wordt. De voorzitter gooit een muntje op. Een consensusstandpunt moet dan wel heel vreselijk zijn wil je een risico van 50% lopen dat het standpunt van je tegenstander het voorkeursstandpunt wordt. Andere manieren zijn vast nog wel te bedenken als de uitkomst voor iedereen maar onwenselijker is dan eensgezindheid en als een zwaard van Damocles boven het falen van consensus blijft hangen.

En nu?

De scenario’s hierboven bevatten bruikbare elementen, maar zijn zeker niet uitputtend. Het maakt misschien ook niet uit wat het kabinet gaat kiezen, als ze maar kiezen.

Het is wel zo eerlijk als ik als pleiter voor transparantie en sturing aangeef hoe ik er zelf over denk. Ik hoop dat de lezer net zoveel plezier heeft beleefd aan het lezen van dit essay als ik aan het schrijven ervan. Ik heb er een hoop van geleerd en het is zelfs gelukt om van een enkele diepgewortelde overtuiging af te komen.

Gewapend met de geringe kennis die ik inmiddels heb, zou ik ervoor kiezen om de biotechnologie krachtig te stimuleren en er als overheid zelf in te investeren, zowel aan de agrarische als aan de medische kant. Ik zou de procedures zo simpel mogelijk maken opdat er zo weinig mogelijk belemmeringen zijn, maar tegelijkertijd zou ik een aantal strikte randvoorwaarden en grenzen stellen aan verdere ontwikkeling. Een grens waarvoor ik geen advies nodig heb is het voorkomen dat multinationals als Monsanto het alleenrecht krijgen op gewassen en dat diversiteit is gewaarborgd. Over andere voorwaarden en grenzen zou ik een breed permanent panel van belangenorganisaties vragen mij van advies te voorzien met duidelijke opdrachten en met een heel scherp zwaard van Damocles boven hun hoofd. Ik zou misschien wel dreigen met het instellen van een burgertop als ze er zelf niet uitkomen.

Bij dat alles zou ik de overtuiging opgeven dat andere partijen van mijn gelijk zijn te overtuigen. Zonder dat zwaard worden we het nooit met elkaar eens en de beste beslissing gaan we waarschijnlijk nooit nemen (zie het Turkse volkssprookje in het kader hieronder voor een beetje noodzakelijke troost). Maar elke beslissing is beter dan geen beslissing.

Je kunt het nooit iedereen naar de zin maken

Nasreddin Hoca vertrekt op een dag met zijn zoontje en zijn ezel uit hun dorp op weg naar een markt enkele dorpen verderop. Nasreddin Hoca zit op de ezel en de jongen loopt ernaast. Op een gegeven moment komen ze door het eerste dorp.

"Schande, schande," roepen de mensen: "Die man zit prinsheerlijk op die ezel en hij laat dat arme bloedje van een kind hijgend naast zich lopen."

Nasreddin Hoca stijgt het schaamrood naar de kaken. Als ze het dorp uit zijn, zet hij zijn zoontje op de ezel en gaat er zelf naast lopen. Ze komen aan in het volgende dorp.

"Schande, schande," roepen de mensen opnieuw: "Dat kind zit maar op die ezel en laat z'n arme oude vader zich voortslepen."

Zwijgend loopt Nasreddin Hoca verder. Eenmaal uit het dorp, neemt Hoca plaats op de ezel voor zijn zoon en zo rijden ze naar het volgende dorp.

"Schande , schande," roepen de mensen alweer: "Dat arme ezeltje bezwijkt zowat onder het gewicht van die twee dierenbeulen."

Opgelaten rijden ze zo snel als de ezel kan het dorp uit. Nasreddin Hoca stijgt af en gebiedt zijn zoontje hetzelfde te doen. Met gebogen hoofden lopen ze naar het volgende dorp, gevolgd door de van opluchting en blijdschap vrolijk balkende ezel. Zo komen ze bij het laatste dorp.

"Die zijn gek," roepen de mensen tegen elkaar: "Ze hebben een gezonde en sterke ezel. In plaats van hem te gebruiken zoals het hoort, gaan ze er voor lopen. Wie is hier nou eigenlijk de ezel?"

Nasreddin Hoca geeft het op. Hij besluit er dan maar een wijze les van te maken en zegt tegen zijn zoon: “Jongen, zoals je hebt gezien, wat je ook doet in het leven, je kunt het nooit iedereen naar de zin maken.