Succesvolle OER door gemeenten Altena, Geertruidenberg en Drimmelen
Ruimtelijke ordening, mobiliteit, woningbouw, waterbeheer, energietransitie en economische groei. Het is een noodzakelijke, maar tegelijkertijd complexe uitdaging om keuzes voor de toekomst te maken en tegelijkertijd ook de milieu-impact van dit soort opgaven in kaart te brengen en te beheersen. Voor veel gemeenten zijn dit noodzakelijke, maar ingewikkelde en tijdrovende opgaven. Daarom sloegen de gemeenten Altena, Geertruidenberg en Drimmelen de handen ineen. Door voor hun omgevingsvisies samen een Omgevingseffectrapportage (OER) op te stellen, bespaarden ze flink op tijd, menskracht en kosten.
Verder dan milieu
In het kader van de Omgevingswet die sinds 1 januari 2024 geldt, is iedere overheidsinstantie verplicht om een omgevingsvisie op te stellen. Dat geldt voor het Rijk, provincies en gemeenten. Deze visie geeft op hoofdlijnen ambities en een toekomstbeeld van de ontwikkelingen die verwacht worden in de fysieke leefomgeving. Bij een omgevingsvisie hoort ook een Omgevingseffectrapportage. Daarin worden de effecten in beeld gebracht van de ontwikkelingen en ambities die in de omgevingsvisie zijn beschreven. De Commissie voor de milieueffectrapportage (commissie mer) geeft hierover advies, in samenhang met de ontwerp omgevingsvisie. Hierna volgen - daar waar nodig - aanpassingen in het rapport of de omgevingsvisie. “Een omgevingsvisie en bijbehorende OER is de basis voor de besluitvorming van het gemeentelijke college”, aldus Robert Pennings, ruimtelijk strateeg bij gemeente Altena. “Het OER gaat verder dan alleen milieueffecten: ook de manier waarop mensen wonen in combinatie met de effecten op gezondheid, veiligheid, en sociale effecten worden meegenomen.”
Overlappende gebieden
“Als gemeente moet je continu een aantal jaren vooruitkijken om je ambities vast te leggen. Dat betekent ook voortdurend afwegen wat de consequenties zijn van de ingrepen die je wilt doen”, vertelt voormalig projectleider omgevingsvisie Drimmelen Wouter de Boer. “Drimmelen, Geertruidenberg en Altena hebben te maken met vergelijkbare vraagstukken en cultuurhistorische waarden. Een voorbeeld zijn de Hollandsche Waterlinies die door alle drie de gemeenten lopen, met alle bijkomende forten en waterlopen; ook cultuurhistorisch waardevolle dijken komen in de drie gemeenten voor”, vult Corine Lankhaar beleidsadviseur omgeving bij gemeente Altena aan. “We zijn alle drie plattelandsgemeenten met elk een deel van het Nationaal Park de Hollandsche Biesbosch, een Natura 2000-gebied, op ons grondgebied. Dat betekent dat we heel alert moeten zijn voor de effecten op dit natuurgebied. Tegelijkertijd zoeken we als gemeenten naar kansen om water-, natuur- en economische belangen te versterken en willen we ook groeien in wonen en ondernemen. Zo gaat de A27 de komende jaren flink op de schop en werken we aan een uitbreiding van de kades in de Werkendamse Haven (aan de Biesbosch) en aan een extra haven in de toekomst. De balans vinden tussen al deze ontwikkelingen is een uitdaging. Het OER helpt hierbij.” Pennings: “Aandacht voor de natuur is ‘key’. Zeker als je kijkt naar de energietransitie de komende jaren. Hoe gaan we om met windenergie? Waar is nog ruimte voor zon en hoe gaan we om met verwarming van de huizen die van het gas af moeten? En dat terwijl we de Biesbosch intact houden. Ga er maar eens aan staan.”
Standaardisatie
De samenwerking heeft zijn vruchten afgeworpen. Pennings: “De Commissie mer stelt altijd een werkgroep samen om een aanvraag te behandelen. Dit kost uiteraard geld. In plaats van drie werkgroepen, een voor iedere gemeente, heeft de commissie mer er nu maar één hoeven samen te stellen. Dat scheelt veel geld, maar ook qua afstemming is het makkelijker. In de praktijk hangt iedere visie namelijk af van de besluiten van het eigen bestuur. Daarom worden de visies doorgaans individueel getackeld. Vaak moet iedere gemeente het wiel opnieuw uitvinden. Terwijl er juist zoveel overlap zit in uitdagingen en mogelijke oplossingen.” Toch komt een gezamenlijk OER bijna nooit voor. Mogelijk komt dit omdat de timing van het visietraject vaak net niet synchroon loopt of omdat de problematiek van gemeenten vrij divers is. “Er zou veel meer standaardisatie en afstemming binnen gemeenten kunnen komen om tot een OER te komen”, zegt De Boer. “Uiteindelijk is het feit dat je met één commissie en één adviesbureau werkt al een enorme vergemakkelijking. Uiteraard wel onder de voorwaarde dat er bij de meedoende gemeenten een gelijkwaardig proces loopt. Dan valt er echt veel winst te behalen.”
Gluren bij de buren
Naast financiële- en tijdswinst zijn er ook andere voordelen. “Zo leer je je collega-gemeenten goed kennen”, aldus Lankhaar. “Het ouderwetse ‘gluren bij de buren’ is echt goed geweest om onze eigen processen eens goed onder de loep te nemen. Waarom doen we eigenlijk wat we doen? Bovendien zijn de contacten met andere gemeenten daardoor verbeterd en we kunnen als regio meer voor elkaar krijgen.” Pennings: “Heel eerlijk betwijfel ik of een van de drie gemeenten dezelfde kwaliteit had kunnen bereiken in z’n eentje. Ook onze onderhandelingspositie op de markt was sterk omdat we het samen deden. Inmiddels worden we uitgenodigd op andere plekken om over onze tips en tricks te vertellen. Het is waanzinnig om te merken dat we nu als inspiratie dienen.” De Boer: “Als we onze omgevingsvisie en de effecten daarvan op onze leefomgeving rechtstreeks koppelen aan de bestuurlijke keuzes, dan wordt het interessant. Dan wordt het een cyclisch proces en gaat het leven. Daar is de Omgevingswet nou precies voor bedoeld. Dat proberen we nu ook uit te dragen naar andere gemeenten. Een omgevingseffectrapportage blijft voor sommigen misschien een noodzakelijk kwaad. Maar geloof ons: het brengt echt ontzettend veel voordelen.”