Tekst Sander Grip
Foto Valerie Kuypers
Dirk-Jan Vonk is raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming. Hij maakt deel uit van het spoedteam Rotterdam. Een zware taak: “Wij pakken acute crisissen in gezinnen op, de heftige en schrijnende gevallen waarin direct handelen nodig is. Als ik ’s morgens op kantoor kom, weet ik niet hoe mijn dag eruit gaat zien.”
“Na mijn hbo-opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening werd ik gezinsvoogd; door de rechter opgelegde begeleiding van gezinnen. Ik was 22 en moest gedurende langere periodes meebeslissen over opvoedsituaties. Terwijl ik soms nauwelijks ouder was dan de kinderen in het gezin. Soms denk ik dat ik té jong was voor die taak. Na drie jaar ben ik overgestapt naar pleegzorg. Ik deed zowel de werving en selectie, als matching en begeleiding.
Dat werk was totaal anders: de mensen die ik begeleidde waren altijd zeer gemotiveerd, wilden dat ik langskwam. Maar ook hier begeleidde ik gezinnen over lange periodes, tot zes of zeven jaar lang één gezin. Mooi werk, maar ik wilde meer snelheid en vooral afwisseling in mijn werk.”
“Mijn werk bij de Raad heeft dat: ik moet snel schakelen en razendsnel inschatten wat nodig is voor een kind. Als er een melding binnenkomt, onderzoeken we wat er aan de hand is en of er sprake is van een bedreiging van de ontwikkeling van een kind. Wij adviseren maatregelen die mensen vrijwillig kunnen uitvoeren. Als ouders niet openstaan voor hulp, dan kunnen we de rechter vragen om een kinderbeschermingsmaatregel. Dat is een ingreep in het ouderlijk gezag: ouders zijn dan verplicht om hulp te accepteren. Zij mogen dan ook niet langer zelf beslissingen over het kind, maar moeten dat samen met een jeugdbeschermer doen. Dat is ons laatste redmiddel, en altijd tijdelijk, maar het gaat wel om de veiligheid van een kind. Die staat voorop.
Het zijn zware beslissingen. Zeker in het spoedteam. Om een voorbeeld te geven: een alleenstaande vader die een psychose krijgt en zijn twee kinderen ‘s nachts wakker schreeuwt. De politie schiet te hulp en blijft bij de kinderen tot ze weer slapen. Maar als de vader vervolgens zijn kinderen weer wakker schreeuwt, is thuisblijven dus geen optie.
Dat zijn de echt spannende momenten in mijn werk: als thuisblijven schadelijk of onveilig is, ouders de zorg niet meer aankunnen en er geen alternatieven zijn voor opvang van het kind. Dan moet het kind tijdelijk ergens anders wonen. We proberen crisisopvang te vermijden, want dat is niet gericht op structurele hulp aan het kind, maar soms ontkom je er niet aan. Vanuit deze crisisopvang proberen we altijd zo snel mogelijk een stabiele oplossing te vinden waarin het kind en het gezin de begeleiding krijgen die nodig is. Zo stellen we ouders in staat zelfstandig hun ouderlijke verantwoordelijkheid uit te voeren. Ieder kind heeft per slot van rekening het recht om bij zijn eigen ouders op te groeien.”
“Het spoedteam is heel bijzonder werken. Wij pakken acute crisissen op, heftige, schrijnende gevallen waarin direct handelen nodig is. Als ik ’s morgens op kantoor kom, weet ik niet hoe mijn dag eruit gaat zien. Maar het maakt me trots als ik aan het eind van de dag iets heb kunnen betekenen voor een kind in een uitzichtloze situatie. Als ik veiligheid heb kunnen creëren die anders zonder ons ingrijpen niet mogelijk was geweest.
Soms is het zwaar, dan staat het kippenvel op je armen, zo groot is het leed dat je tegenkomt. Ik denk dat je stevig in je schoenen moet staan en stressbestendig moet zijn. Ouders zitten vaak bepaald niet te wachten op onze interventies, dus veel waardering kom je niet tegen. En toch doe je je werk omdat je weet dat je een kind helpt. Dat moet je blijven zien: je staat in een acute bedreigende situatie en je krijgt van meerdere kanten een ander verhaal. Al die verhalen klinken geloofwaardig. En jij moet daar bovenuit stijgen en zien wat het kind op dat moment nodig heeft. Dat zelfvertrouwen heb je nodig om dit werk vol te houden.”