Tekst Martin Lamboo
Foto Valerie Kuypers

Ruim een jaar is ze nu directeur van het WODC. Van die overstap, na een jarenlange carrière in de academische wereld, heeft Gerty Lensvelt-Mulders geen spijt. Ondanks ‘corona’ was 2020 voor het WODC een productief jaar. Behalve aan kwalitatief hoogstaande onderzoeksrapporten – als vanouds - werkte het WODC aan (verdere) verbetering van de relatie met JenV en aan de ambitie om uit te groeien tot een kennisinstituut. “Ik ben oprecht ongelooflijk trots op deze club.”

Gerty Lensvelt-Mulders, close portret

Prof. dr. G.J.L.M. (Gerty) Lensvelt-Mulders (1957) is sinds 21 oktober 2019 directeur van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Na een studie theoretische en experimentele psychologie in Tilburg (waar ze in 2000 promoveerde), was zij van 1999 tot 2009 als universitair docent en universitair hoofddocent Methodologie voor de Sociale Wetenschappen verbonden aan de Universiteit Utrecht. In 2009 maakte ze de overstap naar de Universiteit voor Humanistiek. Eerst als hoogleraar Wetenschapstheorie, Methodologie en Onderzoeksleer en vanaf 2010 tevens als lid van het college van bestuur. Van 2012 tot medio 2019 was Lensvelt rector en voorzitter van het college van bestuur van deze Universiteit.

“Ik heb altijd veel plezier gehaald uit het werken met onderzoekers”, licht Gerty Lensvelt-Mulders haar keuze voor het WODC toe. Een bewuste keuze. “Voordat ik allerlei bestuursfuncties in de academische wereld ging bekleden, was ik werkzaam als methodoloog. Dan werk je samen met veel verschillende soorten onderzoekers, op een breed terrein aan onderwerpen. Dat sprak mij bij het WODC ook heel sterk aan.  Ik kende het WODC al een beetje, omdat ik bijvoorbeeld een paar keer deel heb uitgemaakt van een begeleidingscommissie rond een onderzoek. Een mooi instituut, waar belangrijk werk wordt gedaan: onderzoeken die een behoorlijke maatschappelijke impact hebben. Ik vond, eerlijk gezegd, dat het WODC de afgelopen jaren was beschadigd op een manier die het niet verdiend had. Aan het herstel van het aanzien, het prestige, van dit gerenommeerde instituut, wilde – en wil – ik graag mijn steentje bijdragen.”

Veerkracht

Bij haar aantreden, nu ruim een jaar geleden, werd ze aangenaam verrast door de veerkracht van de organisatie. “Mensen in mijn omgeving hadden gezegd: dat wordt een stevige klus, je zult heel wat tranen moeten drogen. Maar toen ik daadwerkelijk begon, zag ik een veerkrachtige club, met mensen die trots waren op hun werk en die daar ook echt voor stonden. Later merkte ik dat onder die zelfbewuste houding nog wel wat pijn zat; het ‘rouwproces’ was onderhuids nog aanwezig. Begrijpelijk. Tenslotte kwam het WODC uit een situatie die jarenlang heeft kunnen voortwoekeren. Dat is iets wat je niet zomaar even wegpoetst.

De relatie met JenV, het vertrouwen vooral, moest worden vernieuwd, versterkt. Daarbij hebben we gekozen voor een getrapte opbouw: eerst zorgen dat we goed weten wat wij zelf willen. Want we hebben nu wel de ministeriële regeling en dat omgangskader, maar zoiets moet zich toch in de praktijk zetten. Daarom zijn we veel aan het investeren in intervisie: casussen met elkaar bespreken – meestal concrete casussen, maar soms ook ‘geconstrueerde’ – en goed kijken: hoe ging het, in de omgang met JenV? Zijn er dingetjes voorgevallen? Hoe ben je daarmee omgegaan? Waar kunnen we ons soms ietsje rekkelijker tonen en waar moeten we echt strak blijven, om de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid te garanderen? Het is goed om het daar met elkaar over te hebben. En ik merk dat WODC’ers dit nu wat makkelijker doen dan voorheen, toen ze dat misschien toch een beetje gênant vonden. Door dit nu in alle openheid te bespreken, merken ze dat andere collega’s ook wel eens vergelijkbare situaties hebben meegemaakt. En dat ze elkaar juist kunnen helpen, door te vertellen hoe ze daar vervolgens mee zijn omgegaan.”

‘80-20’

Volgens Lensvelt is er in de contacten met JenV sprake van de ‘klassieke’ 80-20-regel. “In de ruime meerderheid van de gevallen, zo’n 80 procent, gaat het gewoon goed. Beleidsambtenaren begrijpen best wel dat we nu duidelijke regels hebben en een omgangskader - en houden zich daar ook keurig aan. Zo’n tien procent van de ambtenaren is wel héél erg voorzichtig geworden. Die zijn bijna overdreven krampachtig bezig met hun rol. Tja, en dan is er nog een kleine minderheid – zeg: ook ongeveer tien procent – die zich op onacceptabele wijze met het onderzoek probeert te bemoeien. Maar de wereld is intussen anders geworden. Dat is een leerproces. We treden als WODC nu stevig op, en tot een officiële klacht is het gelukkig nog niet hoeven komen. In de discussie dringt bij de beleidsambtenaar in kwestie meestal wel het besef door dat dit gedrag echt niet meer kan.”

Als WODC hebben we duidelijk laten zien dat we ingewikkelde en lastige onderwerpen niet schuwen

Kwalitatief hoogstaande rapporten

Lensvelts eerste jaar als directeur van het WODC stond voor een groot deel in het teken van ‘corona’. Dat maakte niet alleen haar kennismaking met de organisatie wat lastig, ook het onderzoekswerk van de WODC’ers moest grotendeels ‘op afstand’ plaatsvinden. Toch leverde het WODC, onder deze onwennige omstandigheden in 2020 weer een solide productie aan kwalitatief hoogstaande rapporten af. “Kijk, het uiteindelijke schrijven van zo’n rapport, kun je best vanuit kantoor – of in dit geval: vanuit huis – doen”, zegt Lensvelt. “Maar dat onze onderzoekers kans hebben gezien om ook het creatieve deel van het onderzoek, in gesprekken met tal van mensen tot goede, gedegen bevindingen komen, dat vind ik echt knap. De onderzoeken bestreken bovendien vrijwel de hele range van het JenV-werkveld: de strafrechtketen, forensische zorg, cybercriminaliteit, het asielbeleid - noem maar op…”

Een van de eerste gepubliceerde rapporten onder haar directeurschap was er direct een waarover commotie ontstond: het onderzoek naar seksueel misbruik binnen de Jehova-gemeenschap. Lensvelt: “Kort daarna hield ik mijn ‘100-dagenpraatje’. De titel daarvan luidde: 99 dagen en één kort geding later. Met dat kort geding probeerden de Jehovah’s Getuigen te voorkomen dat het rapport gepubliceerd werd. Dat was heftig. Ik besefte meteen heel goed wat het betekent om ‘impact’ te hebben met je onderzoek. Als WODC hebben we duidelijk laten zien dat we ingewikkelde en lastige onderwerpen niet schuwen.”

Gerty Lensvelt-Mulders, staand voor boekenkast

Ontwikkeling naar kennisinstituut

Lensvelt ziet het WODC overigens als veel meer dan een ‘rapportenfabriek’: “Door onze eigen onderzoeken en doordat we een spin in het web zijn voor het uitzetten van externe onderzoeken, brengen we ongelooflijk veel knowhow op dat brede terrein van justitie en veiligheid bij elkaar. We zitten hier op een goudmijn. Een van mijn ambities is dan ook om het WODC te laten uitgroeien tot een echt kennisinstituut. Wat mij opvalt is hoe vluchtig de wereld van JenV vaak nog is. Oneerbiedig gezegd gaat het toch nog steeds een beetje ‘van het ene incident naar het andere’. En als er dan weer zo’n incident heeft plaatsgevonden, is iedereen gelijk in rep en roer. De Kamer staat op z’n achterste benen en eist drastische maatregelen, waarbij het soms net lijkt alsof JenV weer opnieuw het wiel moet gaan uitvinden. Dit terwijl er bij het WODC al zoveel kennis aanwezig is, om tot evidence informed beleid te komen: beleid dat gestoeld is op kwalitatief goede, wetenschappelijke informatie. Als we dat goed organiseren, denk ik dat de kennis die bij het WODC al aanwezig is, en die ook voortdurend geactualiseerd wordt, kan dienen als een ‘dempend laagje’ in de – nu vaak hevige - discussies na zo’n incident. Je kunt makkelijker teruggrijpen op wat je al weet. Die kennis vormt als het ware een humuslaagje, waarop weer iets kan groeien. Het mooie is dat ons streven naar die kennisfunctie prima samenvalt met het streven van JenV om meer strategisch over onderzoek te gaan nadenken. De nieuwe afdeling Innovatie, Kennis en Strategie die nu op het bestuursdepartement in oprichting is, zie ik daarbij als belangrijke partner voor het WODC.”

'Het gaat erom dat je kritisch meedenkt met de ander, met als doel het werk van die ander beter te maken'

Critical friends

Naarmate het bestuursdepartement beter gaat inzien wat het WODC allemaal voor JenV zou kunnen betekenen, zal de onderlinge relatie ook verder verbeteren, is Lensvelts stellige overtuiging. “Op een webinar in september heb ik gezegd dat ik voor het WODC een rol zie als critical friend van het ministerie. Daar kwamen nogal wat reacties op, in de sfeer van: ‘Maar je wil toch wel vrienden zijn?’. Die mensen hadden vooral het woord critical gehoord. Ik had het misschien in het Frans moeten zeggen: ami critiques. De vriendschap staat voorop. Eerst moet je een goede, volwassen relatie met elkaar hebben, een relatie van wederzijds vertrouwen. Is dat vertrouwen er eenmaal, dan kun je van daaruit ook makkelijker kritisch zijn op elkaar. Van een vriend accepteer je nu eenmaal meer. En dan gaat het niet om ‘kritiek om de kritiek’. Nee, het gaat erom dat je kritisch meedenkt met de ander, met als doel het werk van die ander beter te maken. Uiteindelijk moet dat het doel zijn waar we allebei naar streven.”