Tekst Martin Lamboo
Foto Valerie Kuypers

Na een rijke loopbaan, die hem in 43 jaar langs uiteenlopende functies bij de Rijksoverheid leidde, gaat Gert-Jan Bos (65) in de loop van 2020 met  pensioen. De laatste zeven jaar was hij Inspecteur-Generaal van de Inspectie Justitie en Veiligheid – een organisatie die hij  grotendeels mede vorm heeft helpen geven. Onder zijn leiding leverde de Inspectie tal van spraakmakende, kritische rapporten af. Niet om een ‘schuldige’ aan te wijzen, maar om bij te dragen aan het verbetering van de kwaliteit van de taakuitvoering. “JenV is goed op weg een lerende organisatie te worden, al is de praktijk soms nog weerbarstig.”

De eerste jaren na de oprichting van de Inspectie Justitie en Veiligheid in 2012 karakteriseert Bos als pionieren: "Je plaats veroveren ten opzichte van het departement en vooral ook: wennen aan elkaar. JenV had nog niet eerder te maken gehad met een Inspectie die toezicht houdt over de volle breedte van haar taakveld. En ook wij moesten groeien in onze rol. Spelregels en kwaliteitsnormen formuleren voor onze onderzoeken en rapporten, een transparante werkwijze ontwikkelen, tegenspraak organiseren - zowel intern, binnen de Inspectie, als in de relatie met het JenV-onderdeel dat onder toezicht staat. Wederhoor plegen en die ook opnemen in je rapport. Stuk voor stuk zaken die ertoe hebben bijgedragen dat er inmiddels een professionele Inspectie staat, die goed in staat is haar toezichtstaak uit te voeren. Niet om een ‘schuldige’ aan te wijzen als er ergens iets mis gaat, maar om bij te dragen aan het lerend vermogen van de organisatie. En zo aan verbetering van de kwaliteit van de taakuitvoering.”

'Er staat inmiddels een professionele inspectie, die goed in staat is haar toezichtstaak uit te voeren'

Positionering

Ook de positionering van de Inspectie ten opzichte van het departement staat volgens Bos goed op poten. “Wij bepalen zelf welke onderzoeken we doen, hoe we die onderzoeken doen en wat de inhoud is van onze rapporten, de conclusies en de aanbevelingen. Of anderen dat nu prettig vinden of niet. Wel denk ik dat het goed is om de juridische positie van de Inspecties, in den brede, nog eens kritisch tegen het licht te houden. Nu beschikken we vooral over aanwijzingen van de Minister-President: interne regels van de MP aan de bewindslieden over hoe om te gaan met een Inspectie. Daar zitten goede elementen in om Inspecties onafhankelijk hun werk te laten doen, maar het kan volgens mij geen kwaad om een en ander nog eens goed te verankeren in een wettelijk fundament. Dat zou zeker helpen, ook in de beeldvorming, om onze onafhankelijke positie nog eens te bekrachtigen.”

Op afstand

Fysiek op afstand van het departement gaan zitten, zoals het WODC onlangs heeft gedaan, vindt Bos daarentegen niet echt nodig. “Misschien met het oog op de beeldvorming. Maar zelf vind ik het niet zo’n punt dat wij in dezelfde toren zitten als het Ministerie. Belangrijker vind ik dat we hier, in deze huisvesting, een eigen, afgeschermde werkomgeving hebben. Er zit een slot op onze deur. Want het moet natuurlijk niet zo zijn dat medewerkers van beleid of de uitvoering hier vrijelijk over de gang kunnen lopen, of – sterker nog – een ‘flexibele werkplek’ kunnen innemen naast een van onze inspecteurs.”

Niet dat Bos overigens denkt dat het departement op meer of minder subtiele vormen van beïnvloeding uit zou zijn. Stellig: “Een ministerie dat een Inspectie onder z’n hoede heeft die niet onafhankelijk haar werk kan doen, heeft helemaal niks aan die Inspectie. Bij JenV is gelukkig een zodanige cultuur gegroeid, dat het bij onze rapporten al lang niet meer gaat om de vraag of de boodschap al dan niet ‘onwelgevallig’ is. Het gaat echt om de inhoud:  wat betekenen deze conclusies en aanbevelingen voor ons en hoe kunnen we er ons voordeel mee doen, om beter te gaan functioneren?”

'Een ministerie dat een Inspectie onder z’n hoede heeft die niet onafhankelijk haar werk kan doen, heeft helemaal niks aan die Inspectie'

Maatschappelijke beroering

Van de enkele honderden onderzoeken die de Inspectie Justitie en Veiligheid de afgelopen zeven jaar uitvoerde, zijn Bos vooral de rapporten bijgebleven die betrekking hadden op incidenten waarmee mensenlevens waren gemoeid en die maatschappelijk grote beroering teweeg brachten “Het onderzoek naar de suïcide van Alexander Dolmatov. Het onderzoek naar Michael P. die  Anne Faber heeft gedood.  De Rotterdamse stalkingszaak, die Humeyra het leven kostte. En zeer recent nog:  het onderzoek naar het steekincident in de Amsterdamse metro waarbij een jonge man werd gedood.’’ Hoe ernstig het te onderzoeken incident ook is - en hoe hard de conclusies van de Inspectie mogelijk ook kunnen uitvallen – de Inspectie stuit volgens Bos nergens op tegenwerking. “In de regel krijgen we van de betrokken organisaties alle ruimte om goed onderzoek te doen. We kunnen alle relevante vragen stellen en we krijgen alle informatie die we nodig hebben. De enige beperking waar we soms mee te maken hebben, is als het om informatie gaat die onder het medisch beroepsgeheim valt. Maar dat knelpunt wordt in toekomstige regelgeving opgelost.”

Valerie Kuypers
Gert-Jan Bos: hoofd en later inspecteur-generaal van de Inspectie Justitie en Veiligheid (2012-2019), hoofd Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (2010-2012), plaatsvervangend DG Veiligheid van het Ministerie van BZK (2005-2010), plaatsvervangend inspecteur-generaal van de VROM-Inspectie (2001-2005), functies bij het ministerie van Justitie (1977-2001, waaronder plaatsvervangend hoofddirecteur IND en plaatsvervangend directeur Politie), studie Nederlands recht, Rijksuniversiteit Leiden (1972-1977)

Als er eenmaal een Inspectierapport ligt – niet zelden met stevige conclusies – reageert JenV daar doorgaans volwassen op: “Het departement luistert goed naar wat de Inspectie in te brengen heeft en onze aanbevelingen worden in de regel overgenomen”, constateert Bos. “Qua cultuur zou ik JenV zeker al een ‘lerende organisatie’ willen noemen. Maar de praktijk is soms nog weerbarstig. Zo zien we dat de uitvoerende diensten nog wel eens moeite hebben met het tempo waarin de noodzakelijke maatregelen moeten worden doorgevoerd. Daar kunnen heel plausibele redenen voor zijn, maar ik vind dat zo’n organisatie of onderdeel dat dan eerder moet melden. Daarmee voorkom je dat je straks weer moet uitleggen waarom je nog niet zo ver bent.”

Een en ander hangt volgens Bos vaak samen met personele problematiek - een knelpunt waarop de Inspectie in veel van haar onderzoeken stuit. “Bijna alle organisaties of onderdelen die onder JenV vallen, hebben daarmee te maken. Zowel kwantitatief als kwalitatief hebben zij hun personeelsbestand vaak niet op orde. De bezuinigingen van de afgelopen jaren spelen daarbij zeker een rol. Veel organisaties kampen ook met uitstroom, door vergrijzing of anderszins. Dat is wat ons betreft een belangrijk aandachtspunt.”

'Het departement luistert goed naar wat de Inspectie in te brengen heeft en onze aanbevelingen worden in de regel overgenomen'

Informatie-uitwisseling en naleving

Een andere ‘rode draad’ die volgens Bos steeds weer opduikt in de Inspectieonderzoeken is de nog altijd niet optimale informatie-uitwisseling tussen partners in de verschillende ketens. “Er is vrijwel geen JenV-onderdeel dat nog volkomen autonoom z’n taak uitvoert. Dat gebeurt meer en meer in ketenverband. Dat betekent dat je als dienst moet kunnen voortbouwen op de informatie van je ‘voorganger’ in de keten. Die moet actueel, correct en liefst zo volledig mogelijk zijn. En tijdig worden gedeeld met de juiste partners. Maar op dat vlak gaat het nog regelmatig mis – soms met fatale gevolgen.”

Als derde ‘rode draad’ uit de Inspectieonderzoeken noemt Bos het feit dat afspraken niet altijd goed worden nagekomen. “Regelmatig zeggen we naar aanleiding van een onderzoek: wij doen geen aanbevelingen voor nieuwe maatregelen, of nieuw beleid. Nee, begin nou maar gewoon eens uit te voeren wat je hebt afgesproken. Ga daar steviger op sturen en kom je afspraken na.”

'Nul risico bestaat niet en we kunnen nooit uitsluiten dat er in de uitvoering iets ergs gebeurt'

Waar het gaat om het maken van die afspraken, vraagt Bos zich wel eens af of er niet te veel - en te veel tegelijk - wordt gevraagd van uitvoeringsorganisaties. ‘’Als je bekend bent met de personele problematiek in veel sectoren, besef je dat het zeker geen onwil, maar eerder onmacht is dat de uitvoering het soms niet allemaal kan bijbenen. En dat er fouten worden gemaakt.. Daarom wil ik ervoor pleiten om aan de voorkant – tussen politiek, beleid en uitvoering - zorgvuldig aandacht te besteden aan wat je met elkaar afspreekt. En veel realistischer te zijn in wat je qua prestaties mag verwachten. Nul risico bestaat niet en we kunnen nooit uitsluiten dat er in de uitvoering iets ergs gebeurt. Maar de inspanning moet er wel op gericht zijn het risico zo klein mogelijk te maken. Voor ons als Inspectie ligt er een belangrijke rol om daar aan mee te helpen.’’