Tekst Sander Grip
Foto Valerie Kuypers
Patio van Berloo zit inmiddels ruim dertig jaar bij de politie. In die tijd heeft hij zo’n beetje alles wat je voor mogelijk houdt gezien. En meer. Veel meer. Dan loop je een keer tegen je grenzen op. Maar met rust en hulp stap je daar overheen en dan ga je weer door. Omdat de mensen voor wie je het doet jou nodig hebben.
“Ik ben in het uniform begonnen, maar al heel snel was ik ervan overtuigd dat ik naar opsporing wilde. Dan was ik met een collega op surveillance en als het echt spannend werd, kwam de recherche. Na enkele jaren, was ik toe aan een volgende stap. Ik wilde verdachten kunnen opsporen en met hen in een rokerig kamertje zitten en zorgen dat ze hun misdaden bekenden.
Ik kwam bij de districtsrecherche in Dordrecht. Ik deed er steek- en schietpartijen, criminaliteit rond verdovende middelen, overvallen, noem maar op. Het mooiste was dat ik ’s morgens met een plan en idee van huis fietste, maar mijn dag nooit liep zoals ik vooraf had kunnen vermoeden. Dat vind ik nog steeds het mooiste aan dit vak: niet weten wat ik tegenkom en daar een zaak van proberen te maken, de tijd krijgen voor onderzoek.”
Verschil maken
Bij de algemene recherche ontdekt Van Berloo dat er zaken zijn die ‘doorgegeven’ worden naar een volgend niveau. Moeilijke dossiers pakt hij niet zelf op maar gaan naar specialistische teams: zware criminaliteit en zeden bijvoorbeeld. “Ik heb bijzondere zaken gedraaid maar wilde verder kijken naar die moeilijkste zaken. Ik ben een type dat graag wil helpen. Iets voor iemand wil betekenen. En juist zaken die door gingen, waren zaken waarvan ik dacht écht een verschil te kunnen maken voor de slachtoffers.”
En dus gaat hij door naar de zedenrecherche. Een portefeuille die ongelofelijk zwaar is maar waar je echt dat verschil maakt. “Bij zeden kun je samen met hulpinstanties zorgen dat de slachtoffers op de juiste manier begeleid worden om hun leven weer op te bouwen. En intussen mag ik gaan proberen de daders bestraft te krijgen.”
Van Berloo doorloopt de opleiding tot zedenrechercheur. “Daarna liep ik met een ervaren collega mee en na twee maanden dacht ik: mijn hemel, zo veel leed, zo veel ellende. Ik was toch wel wat gewend bij de districtsrecherche, dacht ik, maar dit was van zo’n ander niveau. De weduwe van iemand die is doodgeschoten, is slachtoffer. Maar het meisje dat van haar zesde tot haar zestiende stelselmatig tot vier keer per week verkracht is … Ik heb echt enorm moeten wennen aan de hoeveelheid ellende die er voorbijkomt en de impact die dat heeft in het leven van een slachtoffer.”
Koppie onder
Van Berloo moet zich wapenen tegen de enorme bak ellende die je over je heen krijgt. “Ik probeerde boven de zaken te blijven zweven, maar dat ging niet. De eerste keer dat ik een kinderpornozaak had en het inbeslaggenomen beeldmateriaal voor mijn kiezen kreeg … Daar was ik echt even van in de war. Ik ging altijd op de racefiets naar mijn werk; dat was mijn manier om letterlijk even de wind door mijn kop te laten waaien. Alles af te schudden. Maar hoe sterk je ook denkt te zijn, er komt een moment dat je jezelf tegenkomt. Ik werd wat meer kortaf, chagrijniger. En op een dag op de fiets kreeg ik haast geen lucht meer, pijn in mijn lijf. Ik dacht eerst aan een hartaanval maar er was niks te vinden.”
En dan zegt zijn huisarts: ‘Heb je weleens van een burn-out gehoord?’ Hij lacht het eerst weg, want hij heeft het toch naar zijn zin? “Maar ik kreeg zaken waarvan je ik me afvroeg: hoe dan?! Alleen anatomisch al, hoe past dat überhaupt?! Op mijn eerste piketdienst had ik een baby’tje dat misbruikt was. Stond ik met de forensisch arts tussen de couveuses. Ik schudde mijn hoofd en toen moesten we zo goed en zo kwaad als het ging de sporen veiligstellen, uitzoeken wat er gebeurd was. Aan het eind van mijn dienst stapte ik op de fiets en was het kwijt.
Dacht ik. Maar je gaat een keer koppie onder. De huisarts en bedrijfsmaatschappelijk werker zeiden: vind jij het gek dat je onderuit gegaan ben? Ik moest opnieuw opstarten, me leren begrenzen. Nee zeggen als mijn hoofd te vol raakte. Achteraf zag ik pas: het ging allemaal in mijn rugzakje en het broeide een beetje, maar ik walste er onbewust overheen want na het weekend lag de volgende zaak alweer te wachten.”
(tekst loopt door onder foto)
Balans vinden
De kracht die Van Berloo terugvindt, de reden waarom hij zijn werk weer kan oppakken, is zijn drang er voor het slachtoffer te zijn. Hulp bieden, daders opsporen. Bij de opkomst van de loverboys, rond 2012, stapt de rechercheur over naar het team mensenhandel. “Jochies die tienduizenden per maand bij elkaar harken omdat ze een paar meiden dwingen tot prostitutie. Een nieuw werkveld waarop ik een verschil wilde maken voor de slachtoffers. Een spannend werkveld, want dit is een haaldelict; ik moet het eerste slachtoffer nog tegenkomen die een bureau binnenstapt en komt vertellen dat ze slachtoffer is van seksuele uitbuiting. Daarom zijn wij mede afhankelijk van anderen. De docent die ziet dat een leerling zich anders gaat gedragen, de wijkagent die een vreemde situatie (h)erkent en de recherche erbij haalt, de zorgverlener die vraagtekens zet bij een verhaal. Uitbuiting is een grijs gebied waarin je moet puzzelen, zoeken, goed moet nadenken en verder kijken dan de eerste signalen.”
Ook hier kan Van Berloo verschil maken. “Je moet oog hebben voor slachtoffers, maar wij zijn geen hulpverleners. Persoonlijke aandacht is goed, maar je moet ook je werk doen. Vind balans tussen zorg en je zaak rondkrijgen. Er is een slachtoffer en er is een verdachte. En die persoon is pas dader als hij veroordeeld is. Wij zijn neutraal, zoeken bewijs, proberen waarheid te vinden. En weet je wat nog het allerbelangrijkste is daarbij? Blijven zeggen dat dit niet normaal is. Ik ben de hele tijd bezig met de afwijking van de norm. Dat blijven beseffen … daarmee houd ik dit werk vol.”