Tekst Linda Hilhorst en Vincent Theunissen schrijven om en om over hun beslommeringen bij het ministerie.
Foto René Verleg

Portret Linda Miedema
Linda Miedema-Hilhorst

Een paar jaar geleden deed ik een taalcursus. Op een zekere dag mocht ik een conversatie oefenen met een gepensioneerde dame. Ik vroeg of ze van sport hield. Zij antwoordde dat ze wielrennen, zwemmen en biathlon leuk vond. De andere cursisten en ik openden onze mond van verbazing, want hoewel de dame in kwestie er vitaal en verzorgd uitzag, had ik haar toch niet ingeschat als super sportief. Dus vroeg ik hoe vaak per week ze sportte. Ze antwoordde: “Niet, ik kíjk sport op televisie.”

Als mensen mij vragen of ik wat met de sportzomer heb, dan is het antwoord: “Ja, ik vind het heerlijk om te joggen en de geuren van de jonge dag op te snuiven, om met mijn voeten door het zandstrand nog net de bal te pakken bij een potje voetvolley, of om over het water te glijden in de roeiboot terwijl de zon op het water weerkaatst.” Wat is er heerlijker dan een sportzomer?!

Stiekem weet ik natuurlijk wel dat dat niet bedoeld wordt, dat de vraag is of ik uren op tv kan kijken naar ‘fietsende mannen’, ‘een geel balletje dat heen en weer gaat over een net’, of ‘auto’s die telkens dezelfde rondjes rijden’. Dit terwijl buiten de zon schijnt. Ehh nee, daar heb ik niet zoveel mee.

Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat als ík zou zeggen dat ik van sporten houd, mensen mij waarschijnlijk ook zullen vragen hoe vaak per week ik dan sport. Ik moet namelijk weer opnieuw beginnen na de laatste zwangerschappen. Dat wordt een zware sportzomer…

Linda Miedema-Hilhorst