Tekst Sander Grip
Foto Arenda Oomen
Na elf jaar zwaaide ze op 13 november 2017 af. Haar mandaat loopt af; tijd voor een nieuw gezicht. Maar Corinne Dettmeijer gaat de boeken in als de ‘nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen’ die de functie deed uitgroeien tot wat ze nu is: een instituut waar de overheid niet meer omheen kan. Voor JenV blikt ze terug op die elf jaar onafhankelijk rapporteren over de diepste krochten van het menselijk handelen: “Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen zijn nauw met elkaar verweven.”
Het lijkt een open-deurvraag, maar toch: waarom is uw functie nodig?
“Eind jaren negentig werd onderkend dat het noodzakelijk is structureel en onafhankelijk onderzoek te doen naar mensenhandel. Dit is vastgelegd in de The Hague Declaration die in 1997 is ondertekend door de lidstaten van de EU. Daarin staat dat elke lidstaat een onafhankelijk rapporteur moet hebben op het gebied van mensenhandel. Die declaratie is in ons land opgesteld, dus wij wilden het goede voorbeeld stellen. De voorbereidingen voor de oprichting van dit instituut zijn dus direct begonnen. En in 2000 werd Anna Korvinus onze eerste rapporteur mensenhandel. In 2006 heb ik de functie van haar overgenomen.
In 2009 kreeg ik het verzoek om kinderpornografie toe te voegen aan mijn mandaat. Dat was, en is nog steeds, een heel groot probleem. Toen ik dat verzoek kreeg, leek kinderporno een heel ander onderwerp dan mensenhandel, maar naar aanleiding van de onderzoeken die wij doen, zie ik dat er sterke verbanden zijn.
Inhoudelijk vind ik dat beleid en praktijk op elkaar moeten aansluiten om beide problemen effectief te kunnen aanpakken. Daarom is het belangrijk dat er een nationaal rapporteur is. Preventie, aanpakken van daders en bijstaan van slachtoffers moeten de fundamenten zijn onder het beleid tegen zowel de mensenhandel als het seksueel geweld tegen kinderen. Het is mooi te merken dat we door ons onderzoek zelf ook tot nieuwe inzichten komen. Zo is na de eerste rapportage over kinderporno duidelijk geworden dat kinderporno een te beperkte benadering van het probleem is: kinderporno is seksueel geweld tegen kinderen gone online. Alleen met een justitiebril naar kinderpornografie kijken, is te beperkt. Bovendien: het kan niet los worden gezien. Het maakt onderdeel uit van seksueel geweld tegen kinderen. Gelukkig is het werkveld ook in die zin verbreed. Als dat niet was gebeurd, had ik mijn mandaat teruggegeven. ”
U stelt dat er kruisverbanden zijn tussen mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. Kunt u aangeven hoe beide met elkaar verweven zijn?
“Dat kan ik het beste uitleggen aan de hand van een casus. Stel: een meneer in Zweden wil graag zien hoe zo jong mogelijke kinderen misbruikt worden. Hij regelt dat een arm gezin op het eiland Cebu in de Filippijnen betaald krijgt om hun kind te laten misbruiken. Vanachter zijn computer in Zweden kan hij vervolgens kijken naar dit misbruik, bijvoorbeeld via Skype. Hij is dus in staat te vertellen wat er met dat kind moet gebeuren. Deze vorm van seksuele uitbuiting, waarvoor betaald wordt, is een vorm van handel in mensen door de ouders. Als de Zweedse man vervolgens ook screenshots maakt van het misbruik en online plaatst, is het tevens verspreiding van kinderpornografie. Zo zie je hoe deze onderwerpen sterk met elkaar verweven zijn.
Een ander voorbeeld is het meisje in Valkenburg. Er zijn afbeeldingen van haar gemaakt toen zij nog minderjarig was, om klanten te lokken. Ook hier zie je dus een combinatie van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen.”
Wat kunt u als rapporteur voor elkaar krijgen wat zonder die functie niet mogelijk is?
Wat kunt u als rapporteur voor elkaar krijgen wat zonder die functie niet mogelijk is?
“De onafhankelijkheid van het instituut is heel belangrijk. Ik kan zeggen dat een minister dingen niet goed genoeg doet. Ik kan duidelijk uitdragen wat er in het beleid moet veranderen om effectiever te zijn. En ik ben trait-d’union tussen overheid en onafhankelijke partijen, als het gaat om samenwerking. Een praktijkvoorbeeld: ik heb gezegd dat er rechters moeten komen die gespecialiseerd zijn in mensenhandel. Het ministerie kan dat moeilijk zeggen, de rechterlijke macht is immers onafhankelijk. Als onafhankelijk rapporteur ben ik in staat om het aan te bevelen en zo kan ik dus vernieuwing in de aanpak van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen te agenderen.”
U bent op 1 oktober 2006 begonnen als rapporteur. Hoe hing de vlag er toen bij?
“Een urgent probleem toen ik begon, was arbeidsuitbuiting. Dat is in 2005 strafbaar gesteld bij wet. De vraag die op tafel lag: wat betekent dit voor Nederland? Aan de hand van oude casussen zijn we gaan uitzoeken wat wij als arbeidsuitbuiting zouden bestempelen. Ook was in die tijd net de prostitutie gereguleerd door het opheffen van het bordeelverbod. Dat bleek niet afdoende tegen de uitbuiting. Er kwamen geen minderjarigen en illegalen in de vergunde prostitutie meer terecht, maar er bleek nog wel degelijk sprake van mensenhandel. Daar kwam bij, dat door het opheffen van het bordeelverbod een lappendeken van prostitutievormen was ontstaan. Van het klassieke bordeel tot parenclubs die als bordeel fungeerden. Er was echt sprake van wildgroei. Ik heb toen aanbevolen alle vormen van prostitutie in één wet vast te leggen, om er structuur in aan te brengen en zo dus beter op prostitutie te kunnen sturen via beleid.”
Wat is er verbeterd in de elf jaar dat u rapporteur bent geweest?
“Het bewustzijn. Naast alles wat er inhoudelijk bereikt is, zijn we ons zoveel bewuster geworden van de omvang van de problematiek. Toen ik begon, was de tendens: ach mevrouw, wie zit er nou te wachten op een rapport van u? Nu is er een bureau met vijftien medewerkers, we zitten op sociale media en hebben landelijke media-aandacht met de rapporten die we uitbrengen. De media geven ons de aandacht die de onderwerpen nodig hebben. Het is een feit dat er mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen is, maar als handhavers kun je nooit alles zien en aanpakken. Het is een maatschappelijk probleem waar we allemaal een rol in hebben. Daarom is die aandacht dus ook zo belangrijk.”
U was rechter maar deed als rapporteur onderzoek en kon aanbevelingen doen. Dat klinkt als een vermindering van uw slagkracht.
“Grappig dat u dat stelt, want ik voel het precies andersom. Natuurlijk heb je als rechter het laatste woord, maar dat is altijd in een individuele zaak. Dat heeft impact op de mensen in die zaak. Maar nu kan ik de levens van hele groepen mensen beïnvloeden. Dat heeft een veel grotere impact dan een rechterlijke uitspraak.
Waar ik bijvoorbeeld trots op ben, is het onderzoek Op goede grond, waarin we cijfermatig laten zien hoe we seksueel geweld tegen kinderen in Nederland aanpakken. Zie het als een trechtermodel. Je ziet de slachtoffers en de daders naast elkaar verbeeld aan de hand van data vanuit alle organisaties die zich inzetten tegen seksueel geweld bij kinderen. Het laat zien wat we doen, maar ook waar we tegen problemen aanlopen. Dat geeft een heel goede basis voor onderzoek en aanpassing van onze aanpak voor de komende jaren. Dit onderzoek laat ook goed zien hoe nodig een rapporteur is, om nog even terug te komen op de vraag waar u mee begon. Elke organisatie heeft zijn eigen blik, maar als rapporteur breng ik die cijfers bij elkaar en breng daar verbanden tussen aan.”