Foto Hoofdkantoor Rijkswaterstaat aan de Westraven in Utrecht.

Het duurzaamheidsverslag geeft invulling aan de halfjaarlijkse rapportageverplichting die het ministerie van IenW heeft ten aanzien van haar certificering op de CO2-Prestatieladder. De CO2-Prestatieladder is een managementinstrument dat het ministerie helpt bij zijn CO2-reductieambities (zie CO2-Managementplan). Het instrument zorgt voor structuur en is gebaseerd op het Plan-Do-Check-Act-principe. Het CO2-Management op basis van de CO2-Prestatieladder kent een eigen audit-regime. Hierbij toetsen de Auditdienst Rijk en een externe certificerende instelling de werkwijze van IenW aan de eisen van de certificering. Twee keer per jaar vindt verslaglegging plaats aan de bestuursraad, waarbij gekozen is om één van deze momenten te laten samenvallen met het duurzaamheidsverslag. 
 
De CO2-emissies zijn onder te verdelen in verschillende categorieën, waaronder de eigen emissies en de ketenemissies. De footprint is conform het GHG Protocol en ISO 14064-1s berekend. Hierbij wordt de scope-indeling van de CO2-Prestatieladder gehanteerd: zakelijke reizen uit scope 3 worden meegenomen in de eigen scope 1 en 2 footprint. De voor scope 1, 2 en 3 (zakelijk verkeer) gerapporteerde cijfers over eerdere jaren kunnen in sommige gevallen licht afwijken van de vorig jaar gerapporteerde cijfers. Dit kan te maken hebben met correcties of nieuwe inzichten die pas na de rapportage vorig jaar bekend werden. In het geval van een significante impact (meer dan 5%) worden deze wijzingen bij de betreffende meting geduid. De formulering van de ketendoelstelling voor CO2-reductie bij het transitiepad Droog Grondverzet is gewijzigd. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 5.2 van het CO2-Managementplan 2020-2021. De verschillende categorieën van de CO2-voetafdruk zijn in het duurzaamheidsverslag in verschillende hoofdstukken ondergebracht (Energiegebruik en emissies van de eigen organisatie en Energieverbruik en emissies in de keten). 

Hieronder is een deel van het CO2-Managementplan 2020-2021 opgenomen om de keuzes en de voortgang ten aanzien van de emissies in de keten te beschrijven.

Inschatting omvang meest materiële scope 3 uitstoot (kwantitatief)

In 2018 is de meest materiële ketenuitstoot berekend voor RWS over het jaar 2017, conform het GHG-Protocol en de CO2-Prestatieladder. In 2019 vond een herberekening plaats om als uitgangspunt te dienen voor de strategie Klimaatneutrale en circulaire rijksinfrastructuurprojecten (Feitenbasis Strategie Klimaatneutrale en Circulaire Rijksinfrastructuurprojecten, Primum 28 juni 2019). De nieuwe gegevens uit deze herberekening zijn weergegeven in onderstaande tabel. Alleen relevante categorieën zijn meegenomen. In totaal geeft het GHG Protocol 15 categorieën, waarvan er acht als niet-relevant zijn beschouwd.

Tabel over kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3)
Tabel: kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3)
Scope 3 categorie * Onderdeel Leeg Uitstoot Leeg  Aannames
Uit het GHG-protocol In kton CO2 In % voor de berekening
1. Inkoop goederen en diensten GWW 387 2%

Materialen/diensten voor in 2017

Afgeronde projecten

Idem voor in 2017 uitgevoerd onderhoud

Materialen 357
Aanleg 30
1. Inkoop overige goederen en diensten IenW/RWS 13 0,1% O.b.v. inkooplijst 2017
2. Kapitaalgoederen Wagenpark en schepen 3 0,02%
4. Upstream transport 174 1% O.b.v. categorie 1 ingeschat. Los ingekocht transport niet meegenomen.
Transport materialen 174
Ingekocht overig transport 0
5. Geproduceerd afval 0,6 0,003% Afvalverzameling van de IenW-locaties in 2017.
7. Woon-werkverkeer Woon-werkverkeer 8 0,04% Woon-werkkilometers privéauto's.
11. Gebruik 19.000 97%

Gebruik van gehele infrastructuur.

Data netwerken zijn voor 2017, tank-to-wheel, bron CBS Statline.

Hoofdwegennet 15.200
Hoofdvaarwegennet 3.700
Hoofdwatersysteem 100
12. End-of-life 51 0,3%
Sloop 25
Afvalverwerking 26
Tabel kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3).

De kwantitatieve uitstoot is niet gebaseerd op gemeten uitstoot, maar op een onderbouwde theoretische benadering. De meest recente bepaling dateert uit 2019. Er is geen aanleiding om ervan uit te gaan dat zich in 2020 wijzigingen hebben voorgedaan die significante verschuivingen in de meest materiële uitstoot zouden veroorzaken. Een visuele weergave van de scope 3 uitstoot is weergegeven in het taartdiagram in de infographic (zie Duurzaamheidsverslag in het kort).

IenW werkt in toenemende mate toe naar een transitiepadaanpak. Dit houdt in dat de CO2-reductieopgave niet meer zozeer per materiaalstroom beschouwd wordt, maar dat er vooral gekeken wordt naar functies. Illustratief hiervoor is het materiaal asfalt: als het materiaaltype het kader bepaalt waarbinnen innovaties op het gebied van CO2-reductie moeten plaatsvinden, is dat een beperking ten aanzien van innovaties die kijken naar alternatieve (minder energie-intensieve) materialen. Om die reden is gekozen voor een transitiepadbenadering rond de functie ‘wegverharding’. Ook de uitstoot-inschatting is daarom vertaald naar deze transitiepaden.

Hoe de uitstoot zich per transitiepad tot elkaar verhoudt, wordt duidelijk uit onderstaand diagram. De volledige uitwerking staat in het rapport Feitenbasis Strategie Klimaatneutrale en Circulaire Rijksinfrastructuurprojecten (Primum, 28 juni 2019). 

Figuur over indeling van materialiteitsstromen in transitiepaden.

Figuur: Indeling van materiaalstromen in transitiepaden (hoeveelheden in kton CO2):

  • Kustsuppletie: 136,275
  • Kustlijnzorg en vaargeulonderhoud: 188,763
  • Uiterwaardenprojecten: 41,296
  • Waterbouwsteen: 5,431
  • Zoet vaargeulenonderhoud: 219
  • Zout vaargeulenonderhoud: 5,542
  • Droog grondverzet: 60,266
  • Doorg grondverzet en overige mobiele werktuigen: 76,161
  • Asfalt: 194,902
  • Wegverharding: 199,629
  • Wegfundering: 4,727
  • Betonconstructies: 105,140
  • Kunstwerken in het hoofdnetwerk: 120,770
  • Staatconstructies: 60,604
  • Kunstwerken in het hoofdvaarwegennet en hoofdwatersysteem: 29,079
Figuur: Indeling van materiaalstromen in transitiepaden (hoeveelheden in kton CO₂).

Voortgang

De voortgang staat beknopt weergegeven in onderstaande tabel:

Tabel over de voortgang van projecten Droog Grondverzet
Tabel: Voortgang projecten Droog Grondverzet
Project Datum gunning Borging -10% in opdracht Projectgebonden referentie 2016 Reductie aangetoond
Natuurcompensatie Ring Utrecht onbekend
A16 2019 Nog niet, voorstellen uitgevraagd bij onderaannemers. Voorstel wordt uitgewerkt.
N35 Wierden-Nijverdal (*) onbekend
Overnachtingshaven Spijk 1 februari 2020
Een (nader te selecteren) KRW-project onbekend
(Marken) (*) onbekend
(HWBP) onbekend
(ViA15) 2020
(InnovA58) onbekend

Tussen haakjes = reserveproject

(*) = wordt niet meer gegund in 2020

Tabel: Voortgang projecten Droog Grondverzet (tussen haakjes = reserveproject, doorgehaald = werd niet meer gegund in 2020).

Sinds de PAS-uitspraak is de stikstofproblematiek een dominante factor in projecten met droog grondverzet. De N-uitstoot bedreigt, in tegenstelling tot CO2-uitstoot, direct de voortgang van projecten.

Tegelijkertijd vormen beide dossiers een uitgelezen kans om ‘win-win’-kansen te benutten. Dit betekent wel dat bij de projectselectie voor de CO2-reductiedoelen in toenemende mate rekening gehouden moet worden met het belang van het vermijden van stikstofuitstoot.

Op basis van dit uitgangspunt zijn de volgende wijzigingen voorgesteld in de projectenlijst:

  1. Natuurcompensatie Ring Utrecht: continueren
  2. A16: continueren
  3. N35 Wierden-Nijverdal: valt af, vervangen door: N33 midden (pilot waterstofmaterieel)
  4. Overnachtingshaven Spijk: continueren
  5. Een (nader te selecteren) KRW-project: wordt: Kribverlaging Pannerdensch Kanaal
  6. Nieuwe (reserveproject): A58 innovatiestrook

Op voorhand kan niet worden gegarandeerd dat al deze projecten in 2020 gegund worden. Dit aspect hebben wij vanuit ons perspectief (CO2-reductie) niet in de hand. Om die reden hebben wij de aanpassing van de formulering van de doelstelling voorgesteld aan de Stuurgroep DuLo (het besluitvormende gremium), zodat de genoemde projecten niet ‘uiterlijk in 2020’ gegund hoeven te worden, maar waarbij de gunning ‘in 2020 plaatsvindt of wordt voorbereid’. Deze aanpassing komt daarmee niet voort uit een verminderd ambitieniveau, maar is slechts bedoeld om te kunnen meebewegen met bepaalde onzekerheden in de planning van de opgegeven projecten. De Stuurgroep DuLo ging op 2 juli 2020 akkoord.