Foto Gebouw van Rijkswaterstaat aan de Griffioenlaan in Utrecht.

In het IenW Duurzaamheidsverslag 2021 rapporteren we over de resultaten op het gebied van duurzaamheid voor onze eigen bedrijfsvoering en uitvoering (de projecten waar we opdrachten voor geven). Ook geven we weer hoe we samenwerken met andere partijen. We willen transparant zijn over onze strategieën en managementaanpak, de resultaten die we daarmee behalen en de dilemma’s en uitdagingen die we bij de implementatie tegenkomen.

Als leidraad voor het verslag gebruiken we het Global Reporting Initiative (GRI), een internationale richtlijn voor de inrichting van de organisatiesturing op duurzaamheid en daaraan gekoppelde transparante verslaglegging. 

We gebruiken de jaarcyclus van de CO₂-Prestatieladder en het duurzaamheidsverslag voor het monitoren van onze voortgang, het borgen van de uitvoering van de maatregelen en de bijsturing daarop. Als onderdeel van deze jaarcyclus krijgt de bestuursraad van het ministerie tweemaal per jaar gelegenheid voor bijsturing. In dit hoofdstuk staat hoe we ons verslag vorm hebben gegeven.

Reikwijdte 

In dit duurzaamheidsverslag verantwoorden we ons over de duurzaamheid in onze bedrijfsvoering, uitvoering en manier van samenwerken met stakeholders in 2021. Voor wat betreft de resultaten van duurzaamheid in de bedrijfsvoering richten we ons op heel IenW: de kern van het ministerie in Den Haag inclusief de uitvoeringsorganisaties Rijkswaterstaat, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, het Planbureau voor de Leefomgeving en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Over duurzaamheid in de uitvoering rapporteren we in dit verslag over de resultaten van de uitvoering door Rijkswaterstaat. De uitvoering bij ProRail valt buiten de scope van dit verslag. ProRail rapporteert zelfstandig over duurzaamheid.  
 
Voor de thema’s in dit verslag waarvoor IenW beleidsverantwoordelijk is, verwijzen we in de aparte hoofdstukken naar de relevante verantwoordingsdocumenten en verantwoorden we ons niet in dit verslag. Wat er wél in dit verslag staat, is onze verantwoording ten aanzien van onze bedrijfsvoering, uitvoering en manier van samenwerken met stakeholders in 2021. We geven per thema nadrukkelijk aan welke verantwoordelijkheid wij hebben en hoe we ons daarover verantwoorden. 
 
De aansturing van de Rijksrederij is verdeeld over meerdere departementen. In het convenant tussen opdrachtgevers en Rijkswaterstaat over de Rijksrederij ligt vast dat IenW de eigenaar is van de Rijksrederij en daarom is de verduurzaming van de Rijksrederij in dit verslag opgenomen. 
 
Duurzaam werkgeverschap – met de onderdelen diversiteit en inclusie, arbeidsbeperkten, verzuim en aantal vrouwen aan de top – komt niet terug in dit duurzaamheidsverslag. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk rapporteert IenW wel over dit thema.

Eigen rapportagecriteria 

Hieronder staan de uitgangspunten voor het opstellen van het IenW Duurzaamheidsverslag 2021.

1.    We hanteren de GRI-richtlijn 

  • IenW rapporteert transparant: er is een goede balans tussen positieve resultaten, dilemma’s en tegenvallers. 
  • IenW verantwoordt consistent: jaarlijks wordt over dezelfde thema’s die voortkomen uit de materialiteitsanalyse gerapporteerd. Daarmee komen wij tegemoet aan de verwachtingen van de stakeholders, inclusief de Tweede Kamer. 
  • De inhoud is controleerbaar tot herleidbare feiten. 

2.    Leesbaarheid 
Het verslag is goed leesbaar en herkenbaar voor de organisatie: we hanteren taalniveau B1. Een tekst op B1-niveau bestaat uit makkelijke woorden die bijna iedereen gebruikt en bevat korte, eenvoudige en actieve zinnen. De overgrote meerderheid van de bevolking begrijpt teksten op taalniveau B1. 

3.    CO₂-Prestatieladder 
Het duurzaamheidsverslag is een van de twee officiële jaarlijkse verantwoordingsmomenten van de CO₂-Prestatieladder. 

4.    Het thema is ‘Alles wat we doen, doen we duurzaam’ 
Met dit thema laten we zien dat we duurzaam werken. Daar waar dat nog niet lukt, lichten we dat toe. 

GRI-richtlijn 

IenW rapporteert in dit duurzaamheidsverslag volgens de core-optie van het Global Reporting Initiative (GRI), een internationale standaard voor duurzaamheidsverslaglegging. In de GRI-Content Index is te zien hoe en waar de elementen uit deze richtlijn terugkomen in het duurzaamheidsverslag. De GRI-richtlijn helpt ons om de informatie in het duurzaamheidsverslag actueler, relevanter en robuuster te maken. 
 
Dit is het vierde jaar dat we deze richtlijn als basis voor de rapportage hanteren. Het vorige verslag is gepubliceerd op woensdag 19 mei 2021. We laten elk jaar een externe auditor beoordelen in hoeverre we al voldoen aan de richtlijn en in welke mate we klaar zijn voor een formele audit, waarin beoordeeld wordt of we het certificaat kunnen behalen. Een groot deel van de aanbevelingen van deze pre-assurance over het verslag van 2020 zijn dit jaar opgevolgd in dit verslag.
 
Waar we dit jaar bijvoorbeeld aan gewerkt hebben, is het beter beschrijven van de managementaanpak. Per thema schrijven we op wie waarvoor verantwoordelijk is, wat de doelen zijn, de financieringsbronnen, de aanpak, et cetera. Ook ten aanzien van de data die we gebruiken hebben we verbeteringen gemaakt, bijvoorbeeld in de controleerbaarheid, de traceerbaarheid en betrouwbaarheid. Er blijven nog wel ontwikkelpunten over. 

Stakeholdersdialoog 

Vanuit de GRI-richtlijn is voorgeschreven om samen met je stakeholders te bepalen welke onderwerpen belangrijk zijn in je duurzaamheidsbeleid en welke dus terugkomen in het duurzaamheidsverslag. In 2018 voerde IenW met externe en interne stakeholders voor de eerste keer een stakeholderdialoog om die onderwerpen te bepalen. De groepen externe stakeholders die hieraan hebben bijgedragen zijn maatschappelijke partners, bedrijfsvoeringspartners, partners uit de grond-, weg- en waterbouwsector en medewerkers. Met behulp van deze dialoog kregen we zicht op de belangrijkste duurzame onderwerpen om op te sturen en over te rapporteren. 

Materialiteitsmatrix 

Deze onderwerpen hebben we vervolgens samengebracht in een matrix, waarbij het belang volgens de stakeholders is uitgezet tegen de potentiële invloed die IenW op deze onderwerpen denkt te hebben. Vervolgens bepaalde het management van IenW welke van deze onderwerpen het meest materieel zijn. In de figuur hieronder zijn dat alle onderwerpen boven en rechts van de gele lijn. Deze materialiteitsmatrix vormt de basis voor het duurzaamheidsbeleid van IenW en de te beschrijven thema’s in dit verslag. Hieronder staat de in 2019 geactualiseerde materialiteitsmatrix. In de bijlage staan de stappen die zijn gevolgd om tot deze materialiteitsmatrix te komen. 

Materialiteitenmatrix IenW
Materialiteitsmatrix IenW.

Voor het verslag van het jaar 2021 stelde IenW vast dat de materiële onderwerpen nog steeds actueel zijn. De materialiteitsmatrix wordt in 2022 herijkt. 

Materiële thema’s 

We noemen vijftien materiële thema’s die zijn opgenomen in dit duurzaamheidsverslag. De aanpak van de thema’s Innovatie en Onderzoek, en Maatschappelijk Verantwoord Inkopen zijn in het verslag van 2021 opgenomen in het hoofdstuk ‘Over ons’. Deze worden niet als afzonderlijk thema behandeld. Binnen verschillende thema’s wordt aangegeven wat daar aan innovatie en maatschappelijk verantwoord inkopen is gedaan.
 
Het thema Aanleg, beheer en onderhoud komt in het hoofdstuk Strategie naar klimaatneutrale en circulaire rijksinfrastructuurprojecten aan bod en wordt niet als afzonderlijk thema uitgewerkt. Het thema Omgevingsmanagement is binnen IenW eerder een werkwijze dan een thema. We rapporteren op verschillende plekken in dit verslag over deze werkwijze, voornamelijk in Duurzaam samenwerken. Het overzicht van waar welk thema wordt beschreven is te vinden in de samenvatting.

Materiële thema’s IenW op volgorde van materialiteit volgens de stakeholders en hun definities

Duurzame mobiliteit 
Het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid faciliteren en bevorderen van een evenwicht tussen bereikbaarheid, economie, leefmilieu en klimaat. 

Circulariteit 
Vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid zorg dragen dat materialen, componenten, producten en natuurlijk kapitaal in de gehele keten zoveel mogelijk hoogwaardig gebruikt kunnen blijven worden. 

Gezonde leefomgeving 
Vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid bijdragen aan een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is. 

Klimaatadaptatie 
Het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijk aanpassen van onze netwerken, systemen en beleid aan de huidige en de te verwachten gevolgen van klimaatverandering. 

Energietransitie 
Bijdragen aan de verandering van het energiesysteem door gronden beschikbaar te stellen voor het winnen van hernieuwbare energie, alsook transport en opslag daarvan, rekening houdend met andere functies. 

Aanleg, beheer en onderhoud 
Vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid blijvend waarborgen van functionaliteit en veiligheid van onze netwerken door toekomstvast assetmanagement. 

Innovatie en onderzoek 
Bevorderen van vernieuwing door het gezamenlijk ontwikkelen van de kennisagenda waarmee we de markt uitdagen tot het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde processen en toepassingen die leiden tot maatschappelijke meerwaarde (e.g. door middel van launching customers). Een launching customer stimuleert actief de ontwikkeling en toepassing van innovatieve oplossingen voor eigen maatschappelijke vraagstukken en draagt bij aan verdere opschaling. 

Waterbeheer 
Vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid zorgen dat het hoofdwatersysteem voorziet in voldoende schoon en gezond water en dat we beschermd zijn tegen overstromingen, nu en in de toekomst, in samenwerking met andere waterbeheerders. 

Omgevingsmanagement 
De eigen opgaven realiseren in verbinding met de omgeving, door rekening te houden met de belangen van de omgeving en opgaven van anderen rondom onze activiteiten. 

Energiegebruik en emissies eigen organisatie 
Het verminderen van ons eigen elektriciteit- en brandstofverbruik en de uitstoot daarvan. 

Afvalbeheer 
Het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid verminderen en voorkomen van reststoffen binnen onze organisatie en langs onze netwerken en het zoveel mogelijk benutten van reststromen ten behoeve van de circulaire economie. 

Beheer van bodem en ondergrond 
Onze bodem en ondergrond duurzaam, veilig en effectief gebruiken en beschermen vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid. 

Biodiversiteit beheer 
Het als netwerkbeheerder bevorderen en behouden van een duurzame verscheidenheid aan ecosystemen en de flora en fauna daarin. 

Energieverbruik en emissies in de keten 
Het verminderen van het gebruik van energie en de uitstoot van broeikasgassen door onze toeleveranciers en opdrachtnemers. 

Maatschappelijk verantwoord inkopen
Met onze inkoopkracht en vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan de beleidsdoelen op het gebied van milieu, economie en sociale aspecten in de keten.

Betrouwbaarheid van de informatie in dit verslag 

De GRI-richtlijn geeft ook aan welke maatregelen je in je organisatie en in het tot stand komen van het verslag moet inbouwen om er voor te zorgen dat de informatie in het verslag betrouwbaar is. Dit is bijvoorbeeld het vierogenprincipe bij het verzamelen en consolideren van de cijfers in het verslag, maar ook het controleren van de beweringen die worden gedaan. Zijn die feitelijk te onderbouwen?
 
Op verschillende plekken in het verslag wordt data over duurzaamheid gepresenteerd. Dit wordt gedaan om te laten zien hoe ver we zijn om bepaalde doelstellingen voor materiële thema’s te halen. Om meetbaar te maken hoe op de materiële thema’s wordt gepresteerd, worden per thema één of meerdere kern-prestatie-indicatoren (KPI’s) opgesteld. Sommige KPI’s zijn ook GRI-indicatoren. Dat wil zeggen: indicatoren waarvoor in de GRI een beschrijving staat hoe ze moeten worden bepaald (zie GRI-content index). Aan het einde van dit hoofdstuk volgt een overzicht van de KPI's, wat hun scope is en hoe die tot stand komen.

CO₂-Prestatieladder

Het IenW Duurzaamheidsverslag geeft invulling aan de halfjaarlijkse rapportageverplichting die het ministerie van IenW heeft ten aanzien van haar certificering op de CO₂-Prestatieladder. De CO₂-Prestatieladder is een managementinstrument dat het ministerie helpt bij zijn CO₂-reductieambities (zie CO₂-Managementplan).
 
Voor de cijfers ten aanzien van scope 1, 2 en 3 emissies (thema’s Energiegebruik en emissies eigen organisatie en Energieverbruik en emissies in de keten) schrijft de methode van de CO₂-Prestatieladder voor hoe de data worden geborgd, verzameld en beheerd. Om de betrouwbaarheid van die gegevens te borgen wordt jaarlijks zowel een interne als externe audit gehouden, en vindt periodiek een verificatie van de emissie-inventaris plaats.

Plan-Do-Check-Act met audits 

De CO₂-Prestatieladder is gebaseerd op het Plan-Do-Check-Act-principe. Het CO₂-management op basis van de CO₂-Prestatieladder kent een eigen audit-regime. Hierbij toetsen de Auditdienst Rijk en een externe certificerende instelling de werkwijze van IenW aan de eisen van de certificering. Twee keer per jaar vindt verslaglegging plaats aan de bestuursraad. Eén van deze momenten valt samen met het duurzaamheidsverslag. 
 
De CO₂-emissies zijn onder te verdelen in verschillende categorieën, waaronder de eigen emissies en de ketenemissies. 

Eigen emissies

De CO₂-footprint is conform het GHG Protocol en ISO 14064-1s opgesteld en beslaat 3 scopes volgens de scope-indeling van de CO₂-Prestatieladder: scope 1 en 2 en scope 3 voor zakelijke reizen. De CO₂-footprint staat in de samenvatting en het hoofdstuk Energiegebruik en emissies eigen organisatie
 
De voor scope 1, 2 en 3 (zakelijk verkeer) gerapporteerde cijfers over eerdere jaren kunnen in sommige gevallen licht afwijken van de vorig jaar gerapporteerde cijfers. Dit heeft te maken met correcties of nieuwe inzichten die pas na de rapportage vorig jaar bekend werden. In het geval van een significante impact (meer dan 5%) worden deze wijzingen bij de betreffende berekening geduid. 

Ketenemissies 

De emissies die we via inkoop veroorzaken in de keten noemen we ketenemissies. De CO₂-Prestatieladdersystematiek schrijft voor te bepalen wat de grootste, meest materiële emissies zijn en daarop beleid te voeren. Hieronder is in een kader een deel van het CO₂-Managementplan 2021-2022 opgenomen, om toe te lichten hoe dit is bepaald. De resultaten van het beleid ten aanzien van ketenemissies van infrastructuurprojecten zijn te vinden in het hoofdstuk Energieverbruik en emissies in de keten

Voortgang 

De systematiek van de CO₂-Prestatieladder vereist een reductiestrategie die zich richt op de meest materiële emissies. Voor de ketenemissies is gekozen voor een focus op het transitiepad Wegverharding. Resultaten zijn opgenomen in het hoofdstuk Energieverbruik en emissies in de keten.

Inschatting omvang meest materiële uitstoot in de keten (kwantitatief) 

In 2018 is de meest materiële ketenuitstoot berekend voor Rijkswaterstaat over het jaar 2017, conform het GHG-Protocol en de CO₂-Prestatieladder. In 2019 vond een herberekening plaats om als uitgangspunt te dienen voor de Strategie Naar klimaatneutrale en circulaire rijksinfrastructuurprojecten. De nieuwe gegevens uit deze herberekening zijn weergegeven in onderstaande tabel. Alleen relevante categorieën zijn meegenomen. In totaal geeft het GHG Protocol vijftien categorieën, waarvan er acht als niet-relevant zijn beschouwd. 

Tabel kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3)
Tabel: kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3)
Scope 3 categorie * Onderdeel Leeg Uitstoot Leeg  Aannames
Uit het GHG-protocol In kton CO2 In % voor de berekening
1. Inkoop goederen en diensten GWW 387 2%

Materialen/diensten voor in 2017

Afgeronde projecten

Idem voor in 2017 uitgevoerd onderhoud

Materialen 357
Aanleg 30
1. Inkoop overige goederen en diensten IenW/RWS 13 0,1% O.b.v. inkooplijst 2017
2. Kapitaalgoederen Wagenpark en schepen 3 0,02%
4. Upstream transport 174 1% O.b.v. categorie 1 ingeschat. Los ingekocht transport niet meegenomen.
Transport materialen 174
Ingekocht overig transport 0
5. Geproduceerd afval 0,6 0,003% Afvalverzameling van de IenW-locaties in 2017.
7. Woon-werkverkeer Woon-werkverkeer 8 0,04% Woon-werkkilometers privéauto's.
11. Gebruik 19.000 97%

Gebruik van gehele infrastructuur.

Data netwerken zijn voor 2017, tank-to-wheel, bron CBS Statline.

Hoofdwegennet 15.200
Hoofdvaarwegennet 3.700
Hoofdwatersysteem 100
12. End-of-life 51 0,3%
Sloop 25
Afvalverwerking 26
Tabel kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3).

Uit deze tabel worden de ketenemissies van infrastructuurprojecten bepaald door de emissie van alle categorieën die betrekking hebben op de keten voor infrastructuurprojecten bij elkaar op te tellen. Dit betreft de categorieën 1 (387kton), 4 (174kton) en 12 (51kton), samen 612kton. Een visuele weergave van de ketenemissies is weergegeven in het taartdiagram in de infographic. Zie hiervoor het hoofdstuk Duurzaamheidsverslag in het kort. 

De kwantitatieve uitstoot is niet gebaseerd op gemeten uitstoot, maar op een onderbouwde theoretische benadering. Eind 2021 is onderzoek gedaan naar de actualiteit van de gegevens op basis waarvan de emissiegegevens voor de eerste categorie (Inkoop goederen en diensten GWW uit de tabel hierboven) is bepaald. Nieuwe inzichten ten aanzien van bijvoorbeeld emissiefactoren voor beton geven aanleiding om ervan uit te gaan dat er mogelijk verschuivingen zouden kunnen zijn ten aanzien van de meest materiële uitstoot. Resultaten van het onderzoek worden begin 2022 verwacht en zullen worden verwerkt in het CO₂-Managementplan 2022-2023.

Energiegebruik en emissies van de eigen organisatie

CO₂-emissies scope 1

Scope 1 omvat de directe CO₂-emissies, zoals afkomstig van aardgas of diesel die ten dienste van de eigen bedrijfsvoering binnen objecten in eigen beheer of in eigendom wordt verbrand. De onderdelen Bestuurskern, RWS, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂.

De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Warmteverbruik huisvesting (in GJ) -  Inventarisatie van het verbruik vindt plaats aan de hand van ontvangen maandelijkse facturen en deels op afstand uitleesbare meters.
  • Gasverbruik huisvesting (in m³ aardgas) - Alle gas grootverbruik aansluitingen zijn voorzien van op afstand uitleesbare meters. Deze meters worden beheerd door een rijksbreed ingehuurde meetverantwoordelijke. De meetverantwoordelijke stuurt dagelijks bestanden met gevalideerde verbruiken naar het monitoringssysteem van het Rijk. Overige verbruiken worden geschat op basis van gefactureerde verbruiken, omdat vanwege technische beperkingen de meter niet op afstand uit te lezen is. Indien een gefactureerd verbruik negatief is, wordt dit als negatief verbruik meegenomen omdat dit een correctie betreft op voorgaande jaren. Voor aansluitingen zonder gefactureerd verbruik wordt het gemiddelde verbruik gehanteerd van gelijksoortige gebouwen.
  • Brandstofverbruik wagenpark -  De getankte liters diesel en benzine worden geregistreerd bij iedere tanktransactie. Een bronbestand van het leasebedrijf met deze tanktransacties dient als basis voor het bepalen van het aantal liters per half jaar. 
  • Brandstofverbruik beheer RWS -  Brandstofleveringen diesel en propaan worden in SAP geregistreerd. Per half jaar worden alle facturen verzameld om daaruit de hoeveelheden te bepalen.
  • Brandstofverbruik Rijksrederij - Brandstofleveringen worden door hoofdleverancier per mail aangeleverd. We verwijzen naar het separate format van de Rijksrederij.

* Scope 1 omvat de directe CO-emissies, zoals afkomstig van aardgas of diesel die ten dienste van de eigen bedrijfsvoering binnen objecten in eigen beheer of in eigendom wordt verbrand. De onderdelen Bestuurskern, RWS, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO.

CO₂-emissies scope 2 

Scope 2 zijn de indirecte emissies, zoals door het elektriciteitsgebruik van de eigen bedrijfsvoering, veroorzaakt door installaties die niet in eigendom zijn, maar waar wij wel gebruik van maken. De onderdelen Bestuurskern, RWS, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂.

De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Elektriciteitsverbruik (in kWh) -  Beheer van aansluitingen vindt plaats via een online aansluitingenregister met workflow berichten in samenwerking met de leverancier. Ongeveer 95% van het elektriciteitsverbruik van IenW is op kwartierbasis op afstand uit te lezen. Van grootverbruik aansluitingen worden dagelijks gevalideerde data ontvangen van de meetverantwoordelijke. Voor kleinverbruik aansluitingen worden maandstanden gebruikt die afkomstig zijn van de slimme meters. Voor de overige 5% van het verbruik wordt een schatting gemaakt op basis van door de leverancier geschatte jaarverbruiken, omdat hier geen sprake is van een op afstand uitleesbare meter.
  • Elektriciteits- verbruik wagenpark - De hoeveelheid geladen elektriciteit bij openbare laadpalen wordt geregistreerd via de transacties vanuit het leasebedrijf. Geladen hoeveelheid elektriciteit bij eigen laadpalen IenW wordt separaat geregistreerd door de laadpalenbeheerder en periodiek verstuurd naar het monitoringsysteem van IenW.

NB: de elektriciteit bij eigen palen van IenW is op dit moment nog niet goed inzichtelijk maar is altijd al meegenomen in het verbruik van het pand/terrein waar de laadpalen staan. De data uitlezing wordt op dit moment ingericht.

*Scope 2 zijn de indirecte emissies, zoals door het elektriciteitsgebruik van de eigen bedrijfsvoering, veroorzaakt door installaties die niet in eigendom zijn, maar waar wij wel gebruik van maken. De onderdelen Bestuurskern, RWS, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO.

CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer 

De scope 3 emissies waarover wordt gerapporteerd onder dit thema zijn die van het zakelijk vervoer. De onderdelen Bestuurskern, RWS, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂.

De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Zakelijke reizen met privéauto - Via het HR-portaal P-Direkt voeren medewerkers declaraties in voor de vergoeding zakelijke reizen met privéauto. Het aantal kilometers wordt hierbij geregistreerd. De totalen per organisatieonderdeel worden gebruikt voor de emissie-inventaris. De mogelijkheid dat niet alle zakelijke kilometers worden gedeclareerd geeft een onzekerheid in de emissiecijfers.
  • Zakelijke reizen met openbaar vervoer -  Op basis van alle in- en uitcheck transacties met de Shuttel kaart zijn de afgelegde afstanden met het OV bekend per categorie (bus, taxi, tram, trein e.d.). Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen zakelijk verkeer en woon-werkverkeer. Daarom is er sprake van een aanname voor wat betreft het zakelijke deel (1/3e deel).
  • Zakelijke vliegreizen -  Vluchtgegevens zijn bekend bij het reisbureau IenW. Totalen hiervan worden per periode opgevraagd ten behoeve van de emissie-inventaris. Voor vliegreizen geldt dat afhankelijk van de lengte van een vlucht een hogere of lagere emissiefactor geldt.

CO₂-emissies Rijksrederij

De CO₂-uitstoot van de vaartuigen van de Rijksrederij

De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Brandstofoverzicht: De gegevens worden op basis van facturen door de hoofdleverancier per maand geconsolideerd. Deze overzichten worden naar de Technisch Manager Rijksrederij gestuurd waarna het totale dieselverbruik berekend kan worden.
  • ERTV vaartuigen: Buiten het brandstofcontract vallen de ERTV vaartuigen. Deze vaartuigen worden ingehuurd middels een reder. Vanuit dit contract komen er wekelijks brandstofoverzichten inzake verbruik en getankte liters. Met deze informatie wordt maandelijks het totale dieselverbruik berekend.

Duurzame Mobiliteit

% Zero-emissie voertuigen

Percentage volledig elektrisch aangedreven voertuigen (batterij-elektrisch of waterstof-elektrisch) van alle voertuigen van het wagenpark van IenW, die minder wegen dan 3.500 kg. De onderdelen Bestuurskern, RWS, ILT en KNMI zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. NB PBL heeft geen lease-auto's en is derhalve niet van toepassing voor deze KPI.

Met de aanlevering van verschillende documenten kan handmatig het percentage zero-emissie voertuigen worden berekend.

CO₂-uitstoot door vliegen

CO₂ uitstoot door vliegreizen, alle geboekte vliegtuigkilometers van alle IenW organisatieonderdelen; Bestuurskern, RWS, ILT, KNMI en PBL.

De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten.
Vluchtgegevens zijn bekend bij het reisbureau IenW. Totalen hiervan worden per periode opgevraagd ten behoeve van de emissie-inventaris. Voor vliegreizen geldt dat afhankelijk van de lengte van een vlucht een hogere of lagere emissiefactor. Het totaal aantal kilometers wordt omgerekend naar CO₂ middels de emissiefactoren in SmartTrackers (welke gekoppeld zijn aan co2emissiefactoren.nl).

CO₂-uitstoot totaal eigen vervoer

CO₂-uitstoot veroorzaakt door zakelijke reizen en woon-werkverkeer van medewerkers, zonder de uitstoot van de Rijksrederij. De onderdelen Bestuurskern, RWS, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂.

De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Brandstofverbruik wagenpark: zie CO₂-emissies scope 1
  • Brandstofverbruik beheer RWS: zie CO₂-emissies scope 1
  • Elektriciteits- verbruik wagenpark: zie CO₂-emissies scope 2
  • Zakelijke reizen met privéauto: zie CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer 
  • Zakelijke reizen met openbaar vervoer: zie CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer
  • Zakelijke vliegreizen: zie CO₂-uitstoot door vliegen
  • Woon-werk verkeer - De cijfers van de CO₂-uitstoot van woon-werkverkeer zijn gebaseerd op de vaste vergoedingen en incidentele vergoedingen voor woon-werkverkeer. Deze vergoedingen worden vastgesteld op basis van het aantal doorgegeven kilometers, deze worden verkregen via een uitdraai uit P-Direkt. We gebruiken hiervoor de emissiefactor auto onbekend. Deze factor neemt het gemiddelde van diesel/benzine verhouding.

Aandeel fietsforenzen

% Medewerkers dat minimaal een dag per week op de fiets zit voor woon-werk verkeer, in scope zijn de volgende groepen:

  1. Medewerkers die een vaste vergoeding voor woon-/werkverkeer per fiets krijgen
  2. Medewerkers die een vergoeding ontvangen voor de fiets voor voor-/natransport
  3. Incidentele vergoedingen

Het aantal medewerkers uit de volgende categorieën worden berekend en bij elkaar opgeteld:

  • Aantal medewerkers die een fietsvergoeding krijgen: op basis van de data uit P-Direkt is het aantal unieke personen geteld wat minimaal één maand per jaar een vaste vergoeding voor het gebruik van de fiets ontvangt. Niet elke gebruiker ontvangt gedurende het gehele jaar een vergoeding.
  • Aantal medewerkers welke een voor/na traject vergoeding ontvangen

Deze worden opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal medewerkers.

Afvalbeheer 

% Restafval

Onder restafval wordt verstaan al het afval wat wordt weggegooid in de afvalbakken die bestemd zijn voor restafval op locaties in scope. Onder de totale hoeveelheid kantoorafval valt de totale hoeveelheid afval, minus papier en karton, wat wordt afgevoerd van de 11 grootste locaties van RWS (Delft, Haarlem, Leeuwarden, Lelystad, Maastricht, Middelburg, Rijswijk, Roermond, Rotterdam, ’s-Hertogenbosch en Utrecht), de hoofdvestiging van ILT, het kantoor van het KNMI in de Bilt en alle rijksgebouwen waarin IenW gevestigd is. Het is niet mogelijk om alleen het kantoorafval van IenW mee te nemen, dus daarom wordt de hoeveelheid afval van álle huurders in de KPI meegenomen.

Het percentage restafval wordt gemeten door de hoeveelheid restafval te delen door het totaal van het kantoorafval. De datatrekker IenW consolideert aparte overzichten tot eindcijfers, berekent het percentage restafval en maakt periodiek overzichten. Per overzicht:

  • Voor locaties van RWS, ILT, KNMI (locaties in eigendom): De afvaldata worden aangeleverd door de afvalophaler, waarbij de terugkoppeling over de hoeveelheden afhankelijk is van wat er contractueel is afgesproken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de geschatte data en de gemeten data. De dataleveranciers filteren uit de afvalrapportages de locaties binnen de scope van de KPI en maken een totaaloverzicht van afvaldata. De dataleverancier van RWS ontvangt data over de gebouwen van RWS en het KNMI. De categoriemanager rijksbreed ontvangt data over alle rijksgebouwen en filtert deze op IenW locaties in eigendom, inclusief de hoofdvestiging van ILT.
  • Voor Rijnstraat 8 geldt dat de datatrekker IenW een maandelijkse rapportage aanvraagt.

Energieverbruik en emissies in de keten 

CO₂-ketenemissies, alleen asfalt

CO₂-reductie per ton asfalt als gemiddelde in alle aanleg- en onderhoudsprojecten van Rijkswaterstaat, waarin asfalt wordt toegepast, in 2025 ten opzichte van 2017.

De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per project wordt het percentage CO₂-reductie berekend op basis van de aangeboden en referentie CO₂-reductie, afgeleid uit de CO₂ equivalenten uit de Milieukostenindicator. Zie ook het kader KPI Asfalt in het hoofdstuk Energie en emissies in de keten.

Gezonde Leefomgeving

Voor het thema Gezonde Leefomgeving zijn de KPI’s onderdeel van de interne beheersmaatregelen voor niet-financiële informatie die jaarlijks wordt geleverd voor het IenW Jaarverslag. Op deze informatie wordt een audit uitgevoerd door de Audit Dienst Rijk. 

Aantal overschrijdingen van de wettelijke norm voor luchtkwaliteit langs Rijkswegen

De maximaal toegestane norm van de luchtkwaliteit, gemeten in fijnstof en stikstofdioxide, rondom Rijkswegen. We gebruiken hier de data zoals in het NSL opgenomen (verkeersgegevens, emissiecijfers, achtergrondconcentraties). Omdat het rapporteren in de monitoringsrapportage NSL een lange looptijd heeft, heeft de data in het duurzaamheidsverslag altijd betrekking op het daaraan voorafgaande jaar.

De maximaal toegestane norm van de luchtkwaliteit, gemeten in fijnstof en stikstofdioxide, rondom Rijkswegen. We gebruiken hier de data zoals in het NSL opgenomen (verkeersgegevens, emissiecijfers, achtergrondconcentraties). Omdat het rapporteren in de monitoringsrapportage NSL een lange looptijd heeft, heeft de data in het duurzaamheidsverslag altijd betrekking op het daaraan voorafgaande jaar.

Aantal overschrijdingen van het geluidproductieplafond langs Rijkswegen

Geluidproductieplafonds  zijn van toepassing op wegen die op de geluidplafondkaart staan. Omdat het rapporteren in de monitoringsrapportage NSL een lange looptijd heeft, heeft de data in het duurzaamheidsverslag altijd betrekking op het daaraan voorafgaande jaar.

RWS controleert op virtuele referentiepunten via berekeningen of het geluidniveau voldoet aan de geluidsproductieplafonds. Het geluidproductieplafond is de maximaal toegestane geluidproductie op een referentiepunt. Op basis van verkeerscijfers en andere actuele gegevens voor bijvoorbeeld de gehanteerde rijsnelheden en de aanwezige verharding op de weg wordt, voor 60.000 referentiepunten langs Rijkswegen, berekend hoeveel geluid er wordt geproduceerd per referentiepunt. Aan de hand van de rekenresultaten wordt getoetst waar de vastgestelde geluidproductieplafonds worden overschreden. Deze data worden gerapporteerd in het ‘Nalevingsverslag geluidproductieplafonds Rijkswegen’. De modellen van het RIVM worden hiervoor gebruikt. De wijze van berekenen van de geluidproductie is wettelijk in de Wet Milieubeheer vastgelegd in het Reken en Meetvoorschrift Geluid. De resultaten worden vastgelegd in het Geluidregister weg.

Voor deze KPI is een formeel proces opgesteld ter naleving van wetgeving. Voor de volledige beschrijving van het rapportage proces verwijzen wij naar het draaiboek nalevingsverslag geluidproductieplafonds.

Voor de materiele thema's Circulaire economie, Waterbeheer, Beheer van Bodem en Ondergrond, Klimaatadaptatie, Biodiversiteit, Duurzame gebiedsontwikkeling, Energietransitie, Innovatie en Onderzoek en Maatschappelijk verantwoord inkopen zijn geen KPI's opgesteld.