Foto Rijkskantoor Rijnstraat Den Haag

In het IenW Duurzaamheidsverslag 2022 rapporteren we over de resultaten op het gebied van duurzaamheid voor onze eigen bedrijfsvoering en uitvoering (de projecten waar we opdrachten voor geven) voor het jaar 2022. Ook geven we weer hoe we samenwerken met andere partijen. We willen transparant zijn over onze strategieën en managementaanpak, de resultaten die we daarmee behalen en de dilemma’s en uitdagingen die we bij de implementatie tegenkomen.

Als leidraad voor het verslag gebruiken we het Global Reporting Initiative (GRI), een internationale richtlijn voor de inrichting van een transparante verslaglegging over duurzaamheid. Naast het duurzaamheidsverslag gebruiken we ook gebruiken de jaarcyclus van de CO₂-Prestatieladder voor het monitoren van onze voortgang, het borgen van de uitvoering van de maatregelen en de bijsturing daarop. Als onderdeel van deze jaarcyclus krijgt de bestuursraad van het ministerie 2 keer per jaar gelegenheid voor bijsturing. In 2022 is het vorige IenW Duurzaamheidsverslag over de resultaten voor het jaar 2021 uitgegeven. In dit hoofdstuk staat hoe we ons verslag vorm hebben gegeven.

Reikwijdte

In het duurzaamheidsverslag verantwoorden we ons over de duurzaamheid in onze bedrijfsvoering, uitvoering en manier van samenwerken met stakeholders in 2022. Voor wat betreft de resultaten van duurzaamheid in de bedrijfsvoering richten we ons op heel IenW: de kern van het ministerie in Den Haag inclusief de uitvoeringsorganisaties Rijkswaterstaat, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De aansturing van de Rijksrederij is verdeeld over meerdere departementen. In het convenant tussen opdrachtgevers en Rijkswaterstaat over de Rijksrederij ligt vast dat IenW de eigenaar is van de Rijksrederij. Daarom is de verduurzaming van de Rijksrederij in dit verslag opgenomen.

Over duurzaamheid in de uitvoering rapporteren we in dit verslag over de resultaten van de uitvoering door Rijkswaterstaat. De uitvoering bij ProRail valt buiten de scope van dit verslag. ProRail rapporteert zelfstandig over duurzaamheid.

Duurzaam werkgeverschap – met de onderdelen diversiteit en inclusie, arbeidsbeperkten, verzuim en aantal vrouwen aan de top – komt niet terug in dit duurzaamheidsverslag. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk rapporteert IenW wel over dit thema.

Voor de thema’s in dit verslag waarvoor IenW beleidsverantwoordelijk is, verwijzen we in de aparte hoofdstukken naar de relevante verantwoordingsdocumenten en verantwoorden we ons niet in dit verslag. Wat er wél in dit verslag staat, is onze verantwoording ten aanzien van onze bedrijfsvoering, uitvoering en manier van samenwerken met stakeholders in 2022. We geven per thema nadrukkelijk aan welke verantwoordelijkheid wij hebben en hoe we ons daarover verantwoorden.

Eigen rapportagecriteria

Hieronder staan de uitgangspunten voor het opstellen van het IenW Duurzaamheidsverslag 2022.

1.    We hanteren de GRI-richtlijn

  • IenW rapporteert transparant: er is een goede balans tussen positieve resultaten, dilemma’s en tegenvallers.
  • IenW verantwoordt consistent: jaarlijks rapporteren we over dezelfde thema’s die voortkomen uit de materialiteitsanalyse. Daarmee komen we tegemoet aan de verwachtingen van de stakeholders, inclusief de Tweede Kamer.
  • De inhoud is controleerbaar tot herleidbare feiten.

2.    Leesbaarheid
Het verslag is goed leesbaar en herkenbaar voor de organisatie: we hanteren taalniveau B1. Een tekst op B1-niveau bestaat uit makkelijke woorden die bijna iedereen gebruikt en bevat korte, eenvoudige en actieve zinnen. De overgrote meerderheid van de bevolking begrijpt teksten op taalniveau B1.

3.    CO₂-Prestatieladder
Het duurzaamheidsverslag is een van de 2 officiële jaarlijkse verantwoordingsmomenten van de CO₂-Prestatieladder.

4.    Het thema is Samenhang in duurzaamheid
Er is steeds meer samenhang tussen onze beleidsdomeinen, thema’s en projecten. Voor de aanpak van onze opgaven geldt dan ook dat we die onderlinge verbanden moeten erkennen. De samenhang kan helpend of remmend werken. Daarnaast zien we dat de opgave om te verduurzamen onverminderd groot blijft. We moeten met huidige gewoontes breken en dingen echt anders aanpakken om de doelen voor 2030 te kunnen halen.

GRI-richtlijn

IenW rapporteert in dit duurzaamheidsverslag volgens de core-optie van het Global Reporting Initiative (GRI), een internationale standaard voor duurzaamheidsverslaglegging. In de GRI-Content Index is te zien hoe en waar de elementen uit deze richtlijn terugkomen in het duurzaamheidsverslag. De GRI-richtlijn helpt ons om de informatie in het duurzaamheidsverslag actueler, relevanter en robuuster te maken.

Dit is het vijfde jaar dat we deze richtlijn als basis voor de rapportage hanteren. Het vorige verslag is gepubliceerd op woensdag 18 mei 2022. We laten elk jaar een externe auditor beoordelen in hoeverre we al voldoen aan de richtlijn en in welke mate we klaar zijn voor een formele audit, waarin beoordeeld wordt of we het certificaat kunnen behalen. Een groot deel van de aanbevelingen over de betrouwbaarheid van het rapportageproces zijn dit jaar opgevolgd in dit verslag. De focus van de externe auditor ligt voor het verslagjaar 2022 op scope 1 en 2 van de CO2-uitstoot (zie hieronder de uitleg over de scopes). De accountant verricht een informeel onderzoek waarbij hij geen verklaring afgeeft.

Stakeholdersdialoog

Vanuit de GRI-richtlijn is voorgeschreven dat je samen met je stakeholders bepaalt welke onderwerpen belangrijk zijn in je duurzaamheidsbeleid en welke dus terugkomen in het duurzaamheidsverslag. In 2018 voerde IenW met externe en interne stakeholders voor de eerste keer een stakeholderdialoog om die onderwerpen te bepalen. De groepen externe stakeholders die hieraan hebben bijgedragen zijn maatschappelijke partners, bedrijfsvoeringspartners, partners uit de grond-, weg- en waterbouwsector en medewerkers. Met behulp van deze dialoog kregen we zicht op de belangrijkste duurzame onderwerpen om op te sturen en over te rapporteren.

Materialiteitsmatrix

Deze onderwerpen hebben we vervolgens samengebracht in een matrix, waarin het belang volgens de stakeholders is uitgezet tegen de potentiële invloed die IenW op deze onderwerpen denkt te hebben. Vervolgens bepaalde het management van IenW welke van deze onderwerpen het meest materieel zijn. In de figuur hieronder zijn dat alle onderwerpen boven en rechts van de gele lijn. Deze materialiteitsmatrix vormt de basis voor het duurzaamheidsbeleid van IenW en de te beschrijven thema’s in dit verslag. Hieronder staat de in 2019 geactualiseerde materialiteitsmatrix. In de bijlage staan de stappen die zijn gevolgd om tot deze materialiteitsmatrix te komen.
 

Materialiteitsmatrix van ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Materialiteitsmatrix van ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Voor het verslag van het jaar 2022 stelde IenW vast dat de materiële onderwerpen nog steeds actueel zijn. De materialiteitsmatrix wordt in 2023 herijkt. Hiervoor zullen we opnieuw de dialoog aangaan met onze stakeholders.

Materiële thema’s

Uit de Materialiteitsmatrix komt dat we 15 materiële thema’s hebben. De aanpak van de thema’s Innovatie en onderzoek en Maatschappelijk verantwoord inkopen worden niet als afzonderlijk thema behandeld. Onze aanpak voor Maatschappelijk verantwoord inkopen in te lezen in het kader op deze pagina. Daarnaast wordt voor verschillende thema’s in de lopende tekst aangegeven wat daar aan innovatie en maatschappelijk verantwoord inkopen is gedaan.

Het thema Aanleg, beheer en onderhoud komt in het hoofdstuk Strategie Naar Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuurprojecten aan bod en wordt niet als afzonderlijk thema uitgewerkt. Het thema Omgevingsmanagement is binnen IenW eerder een werkwijze dan een thema. We rapporteren op verschillende plekken in dit verslag over deze werkwijze, voornamelijk in Duurzaamheid in het ruimtelijk domein. Het overzicht van waar welk thema wordt beschreven is te vinden in de samenvatting.

Betrouwbaarheid van de informatie in dit verslag

De GRI-richtlijn geeft ook aan welke maatregelen je in je organisatie en in het tot stand komen van het verslag moet inbouwen om er voor te zorgen dat de informatie in het verslag betrouwbaar is. Dit is bijvoorbeeld het vierogenprincipe bij het verzamelen en consolideren van de cijfers in het verslag, maar ook het controleren van de beweringen die worden gedaan. Zijn die feitelijk te onderbouwen?

Op verschillende plekken in het verslag presenteren we data over duurzaamheid. Dit doen we om te laten zien hoe ver we zijn om bepaalde doelstellingen voor materiële thema’s te halen. Om meetbaar te maken hoe op de materiële thema’s wordt gepresteerd, stellen we per thema 1 of meerdere kern-prestatie-indicatoren (KPI’s) op. Aan het einde van dit hoofdstuk volgt een overzicht van de KPI's, wat hun scope is en hoe die tot stand komen.

Materiële thema’s IenW op volgorde van materialiteit volgens de stakeholders en hun definities

  • Duurzame mobiliteit: het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid faciliteren en bevorderen van een evenwicht tussen bereikbaarheid, economie, leefmilieu en klimaat.
  • Circulariteit: vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid zorg dragen dat materialen, componenten, producten en natuurlijk kapitaal in de gehele keten zoveel mogelijk hoogwaardig gebruikt kunnen blijven worden.
  • Gezonde leefomgeving: vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid bijdragen aan een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is.
  • Klimaatadaptatie: het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijk aanpassen van onze netwerken, systemen en beleid aan de huidige en te verwachten gevolgen van klimaatverandering.
  • Energietransitie: bijdragen aan de verandering van het energiesysteem door gronden beschikbaar te stellen voor het winnen van hernieuwbare energie, alsook transport en opslag daarvan, rekening houdend met andere functies.
  • Aanleg, beheer en onderhoud: vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid blijvend waarborgen van functionaliteit en veiligheid van onze netwerken door toekomstvast assetmanagement.
  • Innovatie en onderzoek: het bevorderen van vernieuwing door het gezamenlijk ontwikkelen van de kennisagenda waarmee we de markt uitdagen tot het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde processen en toepassingen die leiden tot maatschappelijke meerwaarde (bijvoorbeeld door middel van launching customers). Een launching customer stimuleert actief de ontwikkeling en toepassing van innovatieve oplossingen voor eigen maatschappelijke vraagstukken en draagt bij aan verdere opschaling.
  • Waterbeheer: vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid zorgen dat het hoofdwatersysteem voorziet in voldoende schoon en gezond water en dat we beschermd zijn tegen overstromingen, nu en in de toekomst, in samenwerking met andere waterbeheerders.
  • Omgevingsmanagement: de eigen opgaven realiseren in verbinding met de omgeving, door rekening te houden met de belangen van de omgeving en opgaven van anderen rondom onze activiteiten.
  • Energiegebruik en emissies eigen organisatie: het verminderen van ons eigen elektriciteit- en brandstofverbruik en de uitstoot daarvan.
  • Afvalbeheer: het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid verminderen en voorkomen van reststoffen binnen onze organisatie en langs onze netwerken en het zoveel mogelijk benutten van reststromen ten behoeve van de circulaire economie.
  • Beheer van bodem en ondergrond: onze bodem en ondergrond duurzaam, veilig en effectief gebruiken en beschermen vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid.
  • Biodiversiteit beheer: het als netwerkbeheerder bevorderen en behouden van een duurzame verscheidenheid aan ecosystemen en de flora en fauna daarin.
  • Energieverbruik en emissies in de keten: het verminderen van het gebruik van energie en de uitstoot van broeikasgassen door onze toeleveranciers en opdrachtnemers.
  • Maatschappelijk verantwoord inkopen: met onze inkoopkracht en vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan de beleidsdoelen op het gebied van milieu, economie en sociale aspecten in de keten.

CO₂-Prestatieladder

Het IenW Duurzaamheidsverslag geeft invulling aan de halfjaarlijkse rapportageverplichting die het ministerie van IenW heeft ten aanzien van haar certificering op de CO₂-Prestatieladder. De CO₂-Prestatieladder is een managementinstrument dat het ministerie helpt bij zijn CO₂-reductieambities (zie CO₂-Managementplan).

Voor de cijfers ten aanzien van scope 1, 2 en 3 emissies (thema’s Energiegebruik en emissies eigen organisatie en Energieverbruik en emissies in de keten) schrijft de methode van de CO₂-Prestatieladder voor hoe de data worden geborgd, verzameld en beheerd. Om de betrouwbaarheid van die gegevens te borgen wordt jaarlijks zowel een interne als externe audit gehouden, en vindt periodiek een verificatie van de emissie-inventaris plaats.

Plan-Do-Check-Act met audits

De CO₂-Prestatieladder is gebaseerd op het Plan-Do-Check-Act-principe. Het CO₂-management op basis van de CO₂-Prestatieladder kent een eigen audit-regime. Hierbij toetsen de Auditdienst Rijk en een externe certificerende instelling de werkwijze van IenW aan de eisen van de certificering. 2 keer per jaar vindt verslaglegging plaats aan de bestuursraad. 1 van deze momenten valt samen met het duurzaamheidsverslag.
De CO₂-emissies zijn onder te verdelen in verschillende categorieën, waaronder de eigen emissies en de ketenemissies.

Eigen emissies

De CO₂-footprint is opgesteld conform het GHG Protocol en ISO 14064-1s en beslaat 3 scopes volgens de scope-indeling van de CO₂-Prestatieladder: scope 1 en 2 en scope 3 voor zakelijke reizen. De CO₂-footprint staat in de samenvatting en het hoofdstuk Energiegebruik en emissies in de eigen organisatie.

De voor scope 1, 2 en 3 (zakelijk verkeer) gerapporteerde cijfers over eerdere jaren kunnen in sommige gevallen licht afwijken van de vorig jaar gerapporteerde cijfers. Dit heeft te maken met correcties of nieuwe inzichten die pas na de rapportage vorig jaar bekend werden. In het geval van een significante impact (meer dan 5%) worden deze wijzingen bij de betreffende berekening geduid. Voor duurzame, Nederlandse groene stroom wordt nul CO2 gerapporteerd. De Europese groene stroom rapporteren we als volledig grijs.

Ketenemissies

De emissies die we via inkoop veroorzaken in de keten noemen we ketenemissies. De CO₂-Prestatieladdersystematiek schrijft voor te bepalen wat de grootste, meest materiële emissies zijn en daarop beleid te voeren. Hieronder is in een kader een deel van het CO₂-Managementplan 2022-2023 opgenomen, om toe te lichten hoe dit is bepaald. De resultaten van het beleid ten aanzien van ketenemissies van infrastructuurprojecten zijn te vinden in het hoofdstuk Transitiepaden.

Voortgang

De systematiek van de CO₂-Prestatieladder vereist een reductiestrategie die zich richt op de meest materiële emissies. Voor de ketenemissies is gekozen voor een focus op het transitiepad Wegverharding. Resultaten zijn opgenomen in het hoofdstuk Strategie Naar Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuurprojecten.

Inschatting omvang meest materiële uitstoot in de keten (kwantitatief)

In 2018 is de meest materiële ketenuitstoot voor Rijkswaterstaat over het jaar 2017 berekend, conform het GHG-Protocol en de CO₂-Prestatieladder. In 2019 vond een herberekening plaats om als uitgangspunt te dienen voor de Strategie IenW klimaat- en energieneutraal in 2030. De nieuwe gegevens uit deze herberekening staan in onderstaande tabel. Alleen relevante categorieën zijn meegenomen. In totaal geeft het GHG Protocol 15 categorieën, waarvan er 8 als niet relevant zijn beschouwd.

Uit deze tabel worden de ketenemissies van infrastructuurprojecten bepaald door de emissie van alle categorieën die betrekking hebben op de keten voor infrastructuurprojecten bij elkaar op te tellen. Dit betreft de categorieën 1 (534 kton), 4 (176 kton) en 12 (91 kton), samen 800kton. Een visuele weergave van de ketenemissies staat in het taartdiagram in de infographic. Zie hiervoor het hoofdstuk Samenhang in duurzaamheid.

De kwantitatieve uitstoot is niet gebaseerd op gemeten uitstoot, maar op een onderbouwde theoretische benadering. Binnen de uitvoering van de strategie KCI is sprake van nieuwe inzichten (onderzoeken), waardoor besloten is de CO2-footprint aan te passen. Begin 2022 is daarom een update van deze theoretische benadering doorgevoerd, waarin nieuwe inzichten over de omvang van de uitstoot van het transitiepad Kunstwerken en Wegverharding, op basis van recente onderzoeken, is verwerkt.

Tabel kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3)
Tabel kwantitatieve inventarisatie ketenuitstoot (scope 3)

Beschrijvingen KPI’s

Voor de materiele thema's Circulaire economie, Waterbeheer, Beheer van bodem en ondergrond, Klimaatadaptatie, Biodiversiteit, Duurzame gebiedsontwikkeling, Energietransitie, Innovatie en onderzoek en Maatschappelijk verantwoord inkopen zijn geen KPI's opgesteld.

Energiegebruik en emissies van de eigen organisatie

CO₂-emissies scope 1
Scope 1 omvat de directe CO₂-emissies, zoals afkomstig van aardgas of diesel die ten dienste van de eigen bedrijfsvoering binnen objecten in eigen beheer of in eigendom wordt verbrand. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Warmteverbruik huisvesting (in GJ) - inventarisatie van het verbruik vindt plaats aan de hand van ontvangen maandelijkse facturen en deels op afstand uitleesbare meters.
  • Gasverbruik huisvesting (in m³ aardgas) - alle grootverbruikaansluitingen van gas zijn voorzien van op afstand uitleesbare meters. Een rijksbreed ingehuurde meetverantwoordelijke beheert deze meters. De meetverantwoordelijke stuurt dagelijks bestanden met gevalideerde verbruiken naar het monitoringssysteem van het Rijk. Overige verbruiken worden geschat op basis van gefactureerde verbruiken, omdat vanwege technische beperkingen de meter niet op afstand uit te lezen is. Als een gefactureerd verbruik negatief is, wordt dit als negatief verbruik meegenomen omdat dit een correctie betreft op voorgaande jaren. Voor aansluitingen zonder gefactureerd verbruik wordt het gemiddelde verbruik gehanteerd van gelijksoortige gebouwen.
  • Brandstofverbruik wagenpark - de getankte liters diesel en benzine worden geregistreerd bij iedere tanktransactie. Een bronbestand van het leasebedrijf met deze tanktransacties dient als basis voor het bepalen van het aantal liters per half jaar. 
  • Brandstofverbruik beheer Rijkswaterstaat - brandstofleveringen diesel en propaan worden in SAP geregistreerd. Per half jaar worden alle facturen verzameld om daaruit de hoeveelheden te bepalen.
  • Brandstofverbruik Rijksrederij - brandstofleveringen worden door hoofdleverancier per mail aangeleverd. We verwijzen naar het separate format van de Rijksrederij.

CO₂-emissies scope 2
Scope 2 zijn de indirecte emissies, zoals door het elektriciteitsgebruik van de eigen bedrijfsvoering, veroorzaakt door installaties die niet in eigendom zijn, maar waar wij wel gebruik van maken. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Elektriciteitsverbruik (in kWh) - beheer van aansluitingen vindt in samenwerking met de leverancier plaats via een online aansluitingenregister met workflowberichten. Ongeveer 95% van het elektriciteitsverbruik van IenW is op kwartierbasis op afstand uit te lezen. Van grootverbruikaansluitingen worden dagelijks gevalideerde data ontvangen van de meetverantwoordelijke. Voor kleinverbruikaansluitingen worden maandstanden gebruikt die afkomstig zijn van de slimme meters. Voor de overige 5% van het verbruik wordt een schatting gemaakt op basis van door de leverancier geschatte jaarverbruiken, omdat hier geen sprake is van een op afstand uitleesbare meter.
  • Elektriciteitsverbruik wagenpark - de hoeveelheid geladen elektriciteit bij openbare laadpalen wordt geregistreerd via de transacties vanuit het leasebedrijf. Geladen hoeveelheid elektriciteit bij eigen laadpalen IenW wordt separaat geregistreerd door de laadpalenbeheerder en periodiek verstuurd naar het monitoringsysteem van IenW.

NB: de elektriciteit bij eigen laadpalen van IenW is op dit moment nog niet goed inzichtelijk maar is altijd al meegenomen in het verbruik van het pand/terrein waar de laadpalen staan. De data-uitlezing wordt op dit moment ingericht.

CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer
De scope 3-emissies waarover wordt gerapporteerd onder dit thema zijn die van het zakelijk vervoer. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Zakelijke reizen met privéauto - via het HR-portaal P-Direkt voeren medewerkers declaraties in voor de vergoeding zakelijke reizen met privéauto. Het aantal kilometers wordt hierbij geregistreerd. De totalen per organisatieonderdeel worden gebruikt voor de emissie-inventaris. De mogelijkheid dat niet alle zakelijke kilometers worden gedeclareerd geeft een onzekerheid in de emissiecijfers.
  • Zakelijke reizen met openbaar vervoer - op basis van alle in- en uitchecktransacties met de Shuttelkaart zijn de afgelegde afstanden met het ov bekend per categorie (bus, taxi, tram, trein en dergelijke). Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen zakelijk verkeer en woon-werkverkeer. Daarom is er sprake van een aanname voor wat betreft het zakelijke deel (1/3 deel).
  • Zakelijke vliegreizen - vluchtgegevens zijn bekend bij het reisbureau IenW. Totalen hiervan worden per periode opgevraagd ten behoeve van de emissie-inventaris. Voor vliegreizen geldt dat afhankelijk van de lengte van een vlucht een hogere of lagere emissiefactor geldt.

CO₂-emissies Rijksrederij
De CO₂-uitstoot van de vaartuigen van de Rijksrederij. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Brandstofoverzicht: de gegevens worden op basis van facturen door de hoofdleverancier per maand geconsolideerd. Deze overzichten worden naar de technisch manager van de Rijksrederij gestuurd waarna het totale dieselverbruik berekend kan worden.
  • ERTV-vaartuigen: buiten het brandstofcontract vallen de ERTV-vaartuigen. Deze vaartuigen worden ingehuurd middels een reder. Vanuit dit contract komen er wekelijks brandstofoverzichten over verbruik en getankte liters. Met deze informatie wordt maandelijks het totale dieselverbruik berekend.

Duurzame Mobiliteit
Percentage Zero-emissie voertuigen
Het percentage volledig elektrisch aangedreven voertuigen (batterij-elektrisch of waterstof-elektrisch) van alle voertuigen van het wagenpark van IenW, die minder wegen dan 3.500 kg. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT en KNMI zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. PBL heeft geen leaseauto's en is daarom niet van toepassing voor deze KPI. Met de aanlevering van verschillende documenten kan handmatig het percentage zero-emissie voertuigen worden berekend.

CO₂-uitstoot door vliegen
CO₂-uitstoot door vliegreizen, alle geboekte vliegtuigkilometers van alle organisatieonderdelen van IenW; Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten.

Vluchtgegevens zijn bekend bij het reisbureau IenW. Totalen hiervan worden per periode opgevraagd ten behoeve van de emissie-inventaris. Voor vliegreizen geldt dat afhankelijk van de lengte van een vlucht een hogere of lagere emissiefactor. Het totaalaantal kilometers wordt omgerekend naar CO₂ middels de emissiefactoren in SmartTrackers (welke gekoppeld zijn aan co2emissiefactoren.nl).

CO₂-uitstoot totaal eigen vervoer
CO₂-uitstoot veroorzaakt door zakelijke reizen en woon-werkverkeer van medewerkers, zonder de uitstoot van de Rijksrederij. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie:

  • Brandstofverbruik wagenpark: zie CO₂-emissies scope 1.
  • Elektriciteits- verbruik wagenpark: zie CO₂-emissies scope 2.
  • Zakelijke reizen met privéauto: zie CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer. 
  • Zakelijke reizen met openbaar vervoer: zie CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer.
  • Zakelijke vliegreizen: zie CO₂-uitstoot door vliegen
  • Woon-werkverkeer: de cijfers van de CO₂-uitstoot van woon-werkverkeer zijn gebaseerd op de vaste vergoedingen en incidentele vergoedingen voor woon-werkverkeer. Deze vergoedingen worden vastgesteld op basis van het aantal doorgegeven kilometers. Deze worden verkregen via een uitdraai uit P-Direkt. We gebruiken hiervoor de emissiefactor voor de gemiddelde Nederlandse auto.

Aandeel fietsforenzen
Het percentage medewerkers dat minimaal een dag per week op de fiets zit voor woon-werkverkeer. In scope zijn de volgende groepen:

  1. Medewerkers die een vaste vergoeding voor woon-/werkverkeer per fiets krijgen.
  2. Medewerkers die een vergoeding ontvangen voor de fiets voor voor-/natransport.
  3. Incidentele vergoedingen.

Het aantal medewerkers uit de volgende categorieën wordt berekend en bij elkaar opgeteld:

  • Het aantal medewerkers dat een fietsvergoeding krijgt: op basis van de data uit P-Direkt is het aantal unieke personen geteld dat minimaal 1 maand per jaar een vaste vergoeding voor het gebruik van de fiets ontvangt. Niet elke gebruiker ontvangt gedurende het gehele jaar een vergoeding.
  • Het aantal medewerkers dat een voor/na traject vergoeding ontvangt.

Het resultaat bestaat uit een optelling van het unieke aantal medewerkers dat binnen de categorie van de scope valt. Deze optelling doen we aan de hand van de daarbij horende toegekende looncomponenten. Vervolgens delen we dat door het totaal aantal medewerkers om tot het percentage te komen.

Afvalbeheer
Percentage restafval
Onder restafval verstaan we al het afval dat op locaties die binnen de scope vallen wordt weggegooid in de afvalbakken die bestemd zijn voor restafval. Onder de totale hoeveelheid kantoorafval valt de totale hoeveelheid afval, minus papier en karton, die wordt afgevoerd van de 11 grootste locaties van Rijkswaterstaat (Delft, Haarlem, Leeuwarden, Lelystad, Maastricht, Middelburg, Rijswijk, Roermond, Rotterdam, ’s-Hertogenbosch en Utrecht), de hoofdvestiging van ILT, het kantoor van het KNMI in de Bilt en alle gebouwen waarin IenW gevestigd is. Het is niet mogelijk om alleen het kantoorafval van IenW mee te nemen. Daarom wordt de hoeveelheid afval van álle huurders in de KPI meegenomen.

Het percentage restafval wordt gemeten door de hoeveelheid restafval te delen door het totaal van het kantoorafval. De datatrekker IenW consolideert aparte overzichten tot eindcijfers, berekent het percentage restafval en maakt periodiek overzichten. Per overzicht:

  • Voor locaties van Rijkswaterstaat, ILT, KNMI (locaties in eigendom): de afvalophaler levert de afvaldata aan. De terugkoppeling over de hoeveelheden is afhankelijk van wat er contractueel is afgesproken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de geschatte data en de gemeten data. De dataleveranciers filteren uit de afvalrapportages de locaties binnen de scope van de KPI en maken een totaaloverzicht van afvaldata. De dataleverancier van Rijkswaterstaat ontvangt data over de gebouwen van Rijkswaterstaat en het KNMI. De rijksbrede categoriemanager ontvangt data over alle rijksgebouwen en filtert deze op IenW-locaties in eigendom, inclusief de hoofdvestiging van ILT.
  • Voor Rijnstraat 8 geldt dat de datatrekker IenW een maandelijkse rapportage bij het consortium PoortCentraal aanvraagt.

Energieverbruik en emissies in de keten

CO₂-ketenemissies, specifiek asfalt
De doelstelling voor de materiaalketen asfalt is: in 2025 ten opzichte van 2017 per eenheid (ton) asfalt een gemiddelde CO₂-reductie van 40% in alle aanleg- en onderhoudsprojecten van Rijkswaterstaat waarin asfalt wordt toegepast. De CO₂-reductie wordt bepaald op basis van analyses van monitoringscijfers die uit projecten komen. Per project wordt het percentage CO₂-reductie bepaald op basis van de aangeboden en referentie CO₂-reductie, afgeleid uit de CO₂-equivalenten uit de Milieukostenindicator. Zie ook het kader KPI Asfalt in het hoofdstuk Transitiepaden.

Gezonde Leefomgeving
Voor het thema Gezonde leefomgeving zijn de KPI’s onderdeel van de interne beheersmaatregelen voor niet-financiële informatie die jaarlijks wordt geleverd voor het IenW Jaarverslag. Op deze informatie voert de Auditdienst Rijk een audit uit.

Aantal overschrijdingen van de wettelijke norm voor luchtkwaliteit langs Rijkswegen
De maximaal toegestane norm van de luchtkwaliteit, gemeten in fijnstof en stikstofdioxide, rondom snelwegen. We gebruiken hier de data zoals in het NSL opgenomen (verkeersgegevens, emissiecijfers, achtergrondconcentraties). Omdat het rapporteren in de monitoringsrapportage NSL een lange looptijd heeft, heeft de data in het duurzaamheidsverslag altijd betrekking op het daaraan voorafgaande jaar.

Aantal overschrijdingen van het geluidproductieplafond langs Rijkswegen
Op wegen die op de geluidplafondkaart staan, zijn geluidproductieplafonds van toepassing. Omdat het rapporteren in de monitoringsrapportage NSL een lange looptijd heeft, heeft de data in het duurzaamheidsverslag altijd betrekking op het daaraan voorafgaande jaar. Voor deze KPI is een formeel proces opgesteld ter naleving van de wetgeving. Voor de volledige beschrijving van het rapportageproces verwijzen we naar het draaiboek Nalevingsverslag geluidproductieplafonds.

Maatschappelijk verantwoord inkopen

Inkopen binnen de publieke sector is gebonden aan speciale wetten, regels en voorschriften. 1 van de sets regels en voorschriften is het Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). Staatssecretaris Vivianne Heijnen ondertekende afgelopen zomer het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen (MVOI). Daarin spreken overheidspartijen met elkaar af dat zij een actieplan opstellen en de voortgang en behaalde resultaten monitoren. Ons in 2022 gepubliceerde MVI-actieplan 2022 – 2025 werkt dat verder uit. Het omvat de ambities, doelen, keuzes en acties voor het creëren van maatschappelijke impact via het eigen inkoopproces. Met daarbij een planning en actie-eigenaren, zodat het niet vrijblijvend is. MVI betreft immers een inspanningsverplichting. Met dit actieplan geeft het ministerie van IenW invulling aan de Rijksinkoopstrategie ‘Inkopen met impact’ en het is het fundament van ons MVI-beleid. We hebben er bewust voor gekozen om het woord ‘opdrachtgeven’ niet in de titel van het actieplan op te nemen. De reden daarvoor is dat duurzaamheid is verankerd in de lijnorganisatie van het ministerie. In 2022 heeft de staatssecretaris van IenW het overheidsbrede manifest MVOI 2022 - 2025 van DGMI ondertekend. Daaruit is het MVI-actieplan voortgekomen. 
MVI-thema’s

In ons maatschappelijk verantwoord inkopen passen we de volgende MVI-thema’s toe: 

  • klimaatneutraal inkopen
  • social return
  • circulair inkopen met aandacht voor innovaties (inclusief biobased)
  • ketenverantwoordelijkheid (internationale sociale voorwaarden)
  • milieuvriendelijk inkopen
  • diversiteit en inclusie

Voorgaande jaren hielden we bij in hoeverre we deze MVI-thema's toepassen in het aanbestedingsproces, via de MVI-zelfevaluatie tool (MVI-ZET). Het invullen van de MVI-ZET is binnen de GWW van Rijkswaterstaat in 2022 niet gelukt, waardoor er geen totaalbeeld van de toepassing van MVI in 2022 bij Europese aanbestedingen van IenW te maken is. En wat uiteindelijk het resultaatseffect is van het toepassen van deze criteria en voorwaarden, moet nog blijken uit bijvoorbeeld de CO2-managementrapportages.

Conform het Kompas en het beleid van IenW is duurzaamheid in al onze verschillende rollen een vanzelfsprekend onderdeel van al ons handelen. Een van deze rollen is de opdrachtgeversrol die zowel direct als indirect binnen ons huis voorkomt, ook in het inkoopproces. De bestuurder stuurt de duurzame ambitie en prioriteert de doelstellingen. De budgethouder formuleert de vraagspecificatie. De inkoper is signalerend gesprekspartner en faciliteert het inkoopproces. De regisserende, coördineerde rol ten aanzien van MVI-beleid en -kaderstelling en het MVI-actieplan berust bij CDFEZ/CDI-office. 

Om te kunnen komen tot een integrale benadering van duurzaamheid, innovatief en sociaal is Rijkswaterstaat gestart met de Groeituin Social Return (hierna Groeituin). Binnen Rijkswaterstaat geven we met de Groeituin invulling aan de social-returnverplichting. Met de Groeituin zetten we leveranciers in hun kracht om duurzame arbeidsparticipatie en optimale sociale impact te creëren. Onder sociale impact verstaan we alle activiteiten die bijdragen aan duurzaam, goed passend en betaald werk voor talentvolle werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt. De Groeituin slaat een brug tussen onze eigen (rijks)inkooporganisatie, leveranciers, sociale ondernemingen en kandidaten. De Groeituin stimuleert dat er samen met opdrachtnemers en sociale partners trajecten op maat worden opgestart die aansluiten op de behoefte van kandidaten met een afstand tot de arbeidsmarkt.