Foto Galecopperbrug bij kantoorgebouw Westraven in Utrecht

In het IenW Duurzaamheidsverslag 2023 rapporteren we over de resultaten op het gebied van duurzaamheid voor onze eigen bedrijfsvoering en uitvoering (de projecten waar we opdrachten voor geven) voor het jaar 2023. Ook geven we weer hoe we samenwerken met andere partijen. We willen transparant zijn over hoe we te werk gaan, de resultaten die we behalen en de dilemma’s en uitdagingen die we bij de implementatie tegenkomen.

Als leidraad voor dit verslag gebruiken we de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI). Dit is een internationale standaard voor de inrichting van transparante verslagleggingen over duurzaamheid. Door het verslag in te richten volgens de standaard van de GRI wordt het verslag transparant en vergelijkbaar met andere duurzaamheidsverslagen.  

Die transparantie over welke duurzaamheidsprestaties bedrijven behalen wordt steeds belangrijker. Op 1 januari 2024 is de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) in werking getreden. Dat is een Europese richtlijn die eist dat grote bedrijven vanaf 2024 een duurzaamheidsrapportage maken en geeft een uitgebreide documentatie over wat er in zo’n rapportage moet staan en hoe die tot stand moet komen.   

Als overheid zijn we niet verplicht zo'n duurzaamheidsrapportage op stellen. We voelen ons echter wel verplicht om markconform te rapporteren. Daarom maken wij dit Duurzaamheidsverslag. 

Naast het Duurzaamheidsverslag gebruiken we ook de jaarcyclus van de CO₂-Prestatieladder voor het meten en volgen van onze voortgang, het borgen van de uitvoering van de maatregelen en de bijsturing daarop. Als onderdeel van deze jaarcyclus kan IenW de uitvoering van de maatregelen 2 keer per jaar bijsturen op het CO₂-management. 

'In het Duurzaamheidsverslag verantwoorden we ons over de duurzaamheid in onze bedrijfsvoering, uitvoering en manier van samenwerken met stakeholders in 2023'

Reikwijdte

In het Duurzaamheidsverslag verantwoorden we ons over de duurzaamheid in onze bedrijfsvoering, uitvoering en manier van samenwerken met stakeholders in 2023. Voor wat betreft de resultaten van duurzaamheid in de bedrijfsvoering richt het verslag zich op heel IenW: de kern van het ministerie in Den Haag inclusief de uitvoeringsorganisaties Rijkswaterstaat (RWS), het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De aansturing van de Rijksrederij is verdeeld over meerdere departementen. In het convenant tussen opdrachtgevers en Rijkswaterstaat over de Rijksrederij ligt vast dat IenW de eigenaar is van de Rijksrederij. Daarom is de verduurzaming van de Rijksrederij in dit verslag opgenomen.

Over duurzaamheid in de uitvoering rapporteren we in dit verslag over de resultaten van de uitvoering door Rijkswaterstaat. De uitvoering bij ProRail valt buiten de scope van dit verslag. ProRail rapporteert zelfstandig over duurzaamheid. Ook andere aan IenW verbonden organisaties laten we buiten beschouwing: de andere uitvoeringsorganisaties op afstand, zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak. Dit zijn Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), Dienst Wegverkeer (RDW), Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS), Stichting VAM (IBKI), Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN) en Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO).

Duurzaam werkgeverschap – met de onderdelen diversiteit en inclusie, arbeidsbeperkten, verzuim en aantal vrouwen aan de top – komt niet terug in dit Duurzaamheidsverslag. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk rapporteert het Rijk, inclusief IenW, over dit thema.

Voor de thema’s in dit verslag waarvoor IenW beleidsverantwoordelijk is, verwijzen we in de aparte hoofdstukken naar de relevante verantwoordingsdocumenten en verantwoorden we ons niet in dit verslag. Wat er wél in dit verslag staat, is onze verantwoording ten aanzien van onze bedrijfsvoering, uitvoering en manier van samenwerken met stakeholders in 2023. We geven per thema nadrukkelijk aan welke verantwoordelijkheid wij hebben en hoe we ons daarover verantwoorden. 

Sturing op duurzaamheid 

De Bestuursraad is het hoogste besluitvormingsorgaan binnen IenW en hij besluit over duurzaamheid op strategisch niveau. De DG’s (directoraten-generaal) zijn, naast hun eigen beleidsterreinen, op het gebied van duurzaamheid verantwoordelijk voor de inhoudelijke strategie:

Eigen rapportagecriteria

Hieronder staan de uitgangspunten voor het opstellen van het IenW Duurzaamheidsverslag 2023

1. We hanteren de GRI-richtlijn 

  • IenW rapporteert transparant: er is een goede balans tussen positieve resultaten, dilemma’s en tegenvallers. 
  • IenW verantwoordt consistent: jaarlijks rapporteren we over dezelfde thema’s die voortkomen uit de materialiteitsanalyse. Daarmee komen we tegemoet aan de verwachtingen van de stakeholders, inclusief de Tweede Kamer. 
  • De inhoud is controleerbaar tot herleidbare feiten. 

2. Leesbaarheid 

  • Het verslag is goed leesbaar en herkenbaar voor de organisatie: we hanteren taalniveau B1. Een tekst op B1-niveau bestaat uit makkelijke woorden die bijna iedereen gebruikt en bevat korte, eenvoudige en actieve zinnen. De overgrote meerderheid van de bevolking begrijpt teksten op taalniveau B1. 

3. CO₂-Prestatieladder 

  • Het Duurzaamheidsverslag is 1 van de 2 officiële jaarlijkse verantwoordingsmomenten van de CO₂-Prestatieladder

4. Het thema is: doen we wat we kunnen?

  • In het verslag verantwoorden we ons over onze resultaten ten aanzien van duurzaamheid: welke doelen hebben we en zijn we op weg die doelen te halen. En we stellen onszelf de vraag: doen we wat we kunnen?

'De GRI-richtlijn helpt ons het verslag actueler, relevanter en robuuster te maken'

GRI-richtlijn

De GRI-richtlijn helpt ons om de informatie in het Duurzaamheidsverslag actueler, relevanter en robuuster te maken. IenW rapporteert in dit Duurzaamheidsverslag volgens de in accordance-optie van het GRI. In de GRI-Content Index is te zien hoe en waar de elementen uit deze richtlijn terugkomen in het Duurzaamheidsverslag. Dit is het zesde jaar dat we deze richtlijn als basis voor de rapportage hanteren. Het vorige verslag is gepubliceerd op woensdag 17 mei 2023. Elk jaar vragen we aan een auditor advies over het voldoen aan de richtlijn en in welke mate we klaar zijn voor een formele audit. De focus van de externe auditor lag voor het verslagjaar 2022 op scope 1 en 2 van de CO₂-uitstoot (zie bij de beschrijving van de materiele thema's hieronder en pagina CO₂-Prestatieladder). 

Dit jaar heeft de Auditdienst Rijk (ADR) het Duurzaamheidsverslag gecontroleerd op naleving van de GRI-richtlijn. De ADR richt haar onderzoek op het geven van inzicht of IenW gereed is voor een assurance-traject en geeft adviezen om dat doel te bereiken. De ADR kijkt onder andere naar de nauwkeurigheid, vergelijkbaarheid, volledigheid, controleerbaarheid en tijdigheid van de informatie in dit verslag. De ADR heeft zich qua betrouwbaarheid van data gericht op de scope 1 en scope 2 emissies, scope 3 emissies van de infraprojecten asfalt en beton en het afval van de kantoren. Verder hebben ze het gehele verslag doorgelopen op beweringen die we doen. Daarvoor hebben we bewijzen moeten overleggen om die beweringen te staven of hebben we de teksten moeten aanpassen. Ze hebben ook een onderzoeksrapport opgesteld.

Stakeholdersdialoog

Vanuit de GRI-richtlijn is voorgeschreven dat je samen met je stakeholders bepaalt welke onderwerpen belangrijk zijn in je duurzaamheidsbeleid en welke dus terugkomen in het duurzaamheidsverslag. In 2018 voerde IenW met externe en interne stakeholders voor de eerste keer een stakeholderdialoog om die onderwerpen te bepalen. De groepen externe stakeholders die hieraan hebben bijgedragen zijn maatschappelijke partners, bedrijfsvoeringspartners, partners uit de grond-, weg- en waterbouwsector en medewerkers. Met behulp van deze dialoog kregen we zicht op de belangrijkste duurzame onderwerpen om op te sturen en over te rapporteren. In 2024 voeren we de stakeholderdialoog opnieuw uit. 

'De belangrijkste duurzame onderwerpen hebben we vervolgens samengebracht in een matrix'

Materialiteitsmatrix

De belangrijkste duurzame onderwerpen hebben we vervolgens samengebracht in een matrix, waarin het belang volgens de stakeholders is uitgezet tegen de potentiële invloed die IenW op deze onderwerpen denkt te hebben. Vervolgens bepaalde het management van IenW welke van deze onderwerpen het meest materieel zijn. In de figuur hieronder zijn dat alle onderwerpen boven en rechts van de gele lijn. Deze materialiteitsmatrix vormt de basis voor het duurzaamheidsbeleid van IenW en de te beschrijven thema’s in dit verslag. Hieronder staat de in 2019 geactualiseerde materialiteitsmatrix. In 2024 herijken we de matrix nogmaals. In de bijlage staan de stappen die zijn gevolgd om tot deze materialiteitsmatrix te komen.

Materialiteitsmatrix van ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Materialiteitsmatrix van ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

De gevulde oranje bollen geven de thema's aan die voornamelijk via beleid worden ingevuld, de open oranje bollen geven de thema's aan die voornamelijk gaan over de eigen bedrijfsvoering en uitvoering.

In 2024 gaan we de materialiteitsmatrix herijken. Hiervoor gaan we opnieuw de dialoog aan met onze stakeholders.  

Materiële thema’s

Uit de materialiteitsmatrix komen 15 materiële thema’s. De definities daarvan staan verderop op deze pagina. De aanpak van de thema’s Innovatie en onderzoek en Maatschappelijk verantwoord inkopen worden niet als afzonderlijke thema's behandeld. Onze aanpak voor Maatschappelijk verantwoord inkopen is te lezen in het kader op deze pagina. Daarnaast wordt voor verschillende thema’s in de lopende tekst aangegeven wat daar aan innovatie en maatschappelijk verantwoord inkopen is gedaan. 

Het thema Aanleg, beheer en onderhoud komt op de pagina Strategie Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuur aan bod en wordt niet als afzonderlijk thema uitgewerkt. Het thema Omgevingsmanagement is binnen IenW eerder een werkwijze dan een thema. We rapporteren op verschillende plekken in dit verslag over deze werkwijze, voornamelijk in Duurzaamheid in het ruimtelijk domein. Het overzicht van waar welk thema wordt beschreven is te vinden in de connectiviteitstabel in de samenvatting

Betrouwbaarheid van de informatie in dit verslag 

De GRI-richtlijn geeft ook aan welke maatregelen je in je organisatie en in het tot stand komen van het verslag moet inbouwen om ervoor te zorgen dat de informatie in het verslag betrouwbaar is. Dit is bijvoorbeeld het vierogenprincipe bij het verzamelen en consolideren van de cijfers in het verslag, maar ook het controleren van de beweringen die worden gedaan. Zijn die feitelijk te onderbouwen? Dit hebben we zo veel mogelijk toegepast. Ook heeft de ADR een onderzoek uitgevoerd dat zich onder andere richt op de volledigheid en betrouwbaarheid van de informatie in dit verslag. Daarover heeft het een rapport uitgebracht (zie hierboven).  

Op verschillende plekken in het verslag presenteren we data over duurzaamheid. Dit doen we om te laten zien hoe ver we zijn om bepaalde doelstellingen voor materiële thema’s te halen. Om meetbaar te maken hoe op de materiële thema’s wordt gepresteerd, stellen we per thema 1 of meerdere kern-prestatie-indicatoren (KPI’s) op. Aan het einde van deze pagina volgt een overzicht van de KPI's, wat hun scope is en hoe die tot stand komen. 

Materiële thema’s IenW op volgorde van materialiteit volgens de stakeholders en hun definities 

  • Duurzame mobiliteit: het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid faciliteren en bevorderen van een evenwicht tussen bereikbaarheid, economie, leefmilieu en klimaat. 
  • Circulariteit: vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid zorg dragen dat materialen, componenten, producten en natuurlijk kapitaal in de gehele keten zoveel mogelijk hoogwaardig gebruikt kunnen blijven worden. 
  • Gezonde leefomgeving: vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid bijdragen aan een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is. 
  • Klimaatadaptatie: het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijk aanpassen van onze netwerken, systemen en beleid aan de huidige en te verwachten gevolgen van klimaatverandering. 
  • Energietransitie: bijdragen aan de verandering van het energiesysteem door gronden beschikbaar te stellen voor het winnen van hernieuwbare energie, alsook transport en opslag daarvan, rekening houdend met andere functies. 
  • Aanleg, beheer en onderhoud: vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid blijvend waarborgen van functionaliteit en veiligheid van onze netwerken door toekomstvast assetmanagement. 
  • Innovatie en onderzoek: het bevorderen van vernieuwing door het gezamenlijk ontwikkelen van de kennisagenda waarmee we de markt uitdagen tot het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde processen en toepassingen die leiden tot maatschappelijke meerwaarde (bijvoorbeeld door middel van launching customers). Een launching customer stimuleert actief de ontwikkeling en toepassing van innovatieve oplossingen voor eigen maatschappelijke vraagstukken en draagt bij aan verdere opschaling. 
  • Waterbeheer: vanuit beleids- en netwerkverantwoordelijkheid zorgen dat het hoofdwatersysteem voorziet in voldoende schoon en gezond water en dat we beschermd zijn tegen overstromingen, nu en in de toekomst, in samenwerking met andere waterbeheerders. 
  • Omgevingsmanagement: de eigen opgaven realiseren in verbinding met de omgeving, door rekening te houden met de belangen van de omgeving en opgaven van anderen rondom onze activiteiten. 
  • Energiegebruik en emissies eigen organisatie: het verminderen van ons eigen elektriciteit- en brandstofverbruik en de uitstoot daarvan. 
  • Afvalbeheer: het vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid verminderen en voorkomen van reststoffen binnen onze organisatie en langs onze netwerken en het zoveel mogelijk benutten van reststromen ten behoeve van de circulaire economie. 
  • Beheer van bodem en ondergrond: onze bodem en ondergrond duurzaam, veilig en effectief gebruiken en beschermen vanuit onze beleids- en netwerkverantwoordelijkheid. 
  • Biodiversiteit beheer: het als netwerkbeheerder bevorderen en behouden van een duurzame verscheidenheid aan ecosystemen en de flora en fauna daarin. 
  • Energieverbruik en emissies in de keten: het verminderen van het gebruik van energie en de uitstoot van broeikasgassen door onze toeleveranciers en opdrachtnemers. 
  • Maatschappelijk verantwoord inkopen: met onze inkoopkracht en vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan de beleidsdoelen op het gebied van milieu, economie en sociale aspecten in de keten. 

Beschrijvingen KPI’s

Voor de materiele thema's Circulaire economie, Waterbeheer, Beheer van bodem en ondergrond, Klimaatadaptatie, Biodiversiteit, Duurzame gebiedsontwikkeling, Energietransitie, Innovatie en onderzoek en Maatschappelijk verantwoord inkopen zijn geen KPI's opgesteld. Voor de volgende thema's wel: 

Materieel thema: Energieverbruik en emissies van de eigen organisatie 

Algemene KPI: klimaatneutraal in 2030 (voor de eigen organisatie)

CO₂-emissies scope 1 
Scope 1 omvat de directe CO₂-emissies, zoals afkomstig van aardgas of diesel die ten dienste van de eigen bedrijfsvoering wordt verbrand, zoals in pompen bij gemalen of in auto’s van de weginspecteur. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie: 

  • Gasverbruik huisvesting (in m³ aardgas) - alle grootverbruikaansluitingen van gas zijn voorzien van op afstand uitleesbare meters. Een rijksbreed ingehuurde meetverantwoordelijke beheert deze meters. De meetverantwoordelijke stuurt dagelijks bestanden met gevalideerde verbruiken naar het monitoringssysteem van het Rijk. Daarnaast zijn er een aantal kleinverbruik-aansluitingen met een op afstand uitleesbare slimme meter. Overige verbruiken worden geschat op basis van gefactureerde verbruiken, omdat vanwege technische beperkingen de meter niet op afstand uit te lezen is. Als een gefactureerd verbruik negatief is, wordt dit als negatief verbruik meegenomen omdat dit een correctie betreft op voorgaande jaren. Voor locaties zonder gefactureerd verbruik wordt het gemiddelde verbruik gehanteerd van gelijksoortige gebouwen. 
  • Brandstofverbruik wagenpark - de getankte liters diesel en benzine worden geregistreerd bij iedere tanktransactie. Een bronbestand van het leasebedrijf met deze tanktransacties dient als basis voor het bepalen van het aantal liters per half jaar. 
  • Brandstofverbruik beheer Rijkswaterstaat - brandstofleveringen diesel en propaan worden in SAP geregistreerd. Per half jaar worden alle facturen verzameld om daaruit de hoeveelheden te bepalen. 
  • Brandstofverbruik Rijksrederij - brandstofleveringen worden door de hoofdleverancier per mail aangeleverd. Meer over de Rijksrederij vind je verderop deze pagina. 

CO₂-emissies scope 2 
Scope 2 bevat de indirecte emissies, zoals door het elektriciteitsgebruik van de eigen bedrijfsvoering, veroorzaakt door installaties die niet in eigendom zijn, maar waar wij wel gebruik van maken. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie: 

  • Elektriciteitsverbruik (in kWh) - beheer van aansluitingen vindt in samenwerking met de leverancier plaats via een online aansluitingenregister met workflowberichten. Ongeveer 95% van het elektriciteitsverbruik van IenW is op kwartierbasis op afstand uit te lezen. Van grootverbruikaansluitingen worden dagelijks gevalideerde data ontvangen van de meetverantwoordelijke. Voor kleinverbruikaansluitingen worden maandstanden gebruikt die afkomstig zijn van de slimme meters. Voor de overige 5% van het verbruik wordt een schatting gemaakt op basis van door de leverancier geschatte jaarverbruiken, omdat hier geen sprake is van een op afstand uitleesbare meter. 
  • Elektriciteitsverbruik wagenpark - de hoeveelheid geladen elektriciteit bij openbare laadpalen wordt geregistreerd via de transacties vanuit het leasebedrijf. Geladen hoeveelheid elektriciteit bij eigen laadpalen IenW wordt separaat geregistreerd door de laadpalenbeheerder en periodiek verstuurd naar het monitoringsysteem van IenW. 
  • Warmteverbruik huisvesting (in GJ) - inventarisatie van het verbruik vindt plaats aan de hand van ontvangen maandelijkse facturen en deels op afstand uitleesbare meters. 

NB: de elektriciteit bij eigen laadpalen van IenW is op dit moment nog niet goed inzichtelijk, maar is altijd al meegenomen in het verbruik van het pand of terrein waar de laadpalen staan. De data-uitlezing wordt op dit moment ingericht. 

CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer 
De scope 3-emissies waarover wordt gerapporteerd onder dit thema zijn die van het zakelijk vervoer. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Het totaal aantal kilometers wordt omgerekend naar CO₂ door middel van de emissiefactoren in SmartTrackers, welke gekoppeld zijn aan CO₂emissiefactoren.nl

Per categorie: 

  • Zakelijke reizen met privéauto - via het HR-portaal P-Direkt voeren medewerkers declaraties in voor de vergoeding zakelijke reizen met privéauto. Het aantal kilometers wordt hierbij geregistreerd. De totalen per organisatieonderdeel worden gebruikt voor de emissie-inventaris. De mogelijkheid dat niet alle zakelijke kilometers worden gedeclareerd geeft een onzekerheid in de emissiecijfers.
  • Zakelijke reizen met openbaar vervoer - op basis van alle in- en uitchecktransacties met de Shuttelkaart zijn de afgelegde afstanden met het ov bekend per categorie (bus, taxi, tram, trein en dergelijke). Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen zakelijk verkeer en woon-werkverkeer. Daarom is er sprake van een aanname voor wat betreft het zakelijke deel (1/3 deel).
  • Zakelijke vliegreizen - vluchtgegevens zijn bekend bij het reisbureau van IenW. Totalen hiervan worden per periode opgevraagd ten behoeve van de emissie-inventaris. Voor vliegreizen geldt dat afhankelijk van de lengte van een vlucht een hogere of lagere emissiefactor geldt. Ook geldt er een onderscheid tussen de klassen waarmee is gevlogen (economy, economy plus, first, businessclass). Daarnaast wordt het gebruik van het regeringsvliegtuig door medewerkers van IenW meegenomen. Omdat uit wordt gegaan van openbaar beschikbare vliegtransacties die met een vertraging worden gepubliceerd, wordt de periode juli tot en met juni meegenomen bij de rapportage van een jaar. 

CO₂-emissies Rijksrederij 
CO₂-uitstoot van de vaartuigen van de Rijksrederij. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie: 

  • Levering middels brandstofcontract: de gegevens worden op basis van facturen door de hoofdleverancier per maand geconsolideerd. Deze overzichten worden naar de technisch manager van de Rijksrederij gestuurd, welke worden opgenomen in het overzicht brandstoffen. 
  • ERTV-vaartuigen: buiten het brandstofcontract vallen de ERTV-vaartuigen. Deze vaartuigen worden ingehuurd middels een reder. Vanuit dit contract komen er wekelijks brandstofoverzichten over verbruik en getankte liters. De getankte liters worden op basis van facturen door de reder per maand geconsolideerd en verwerkt in het overzicht brandstoffen. 
  • Met het overzicht brandstoffen wordt maandelijks het totale dieselverbruik berekend. 
  • Walstroomtransacties op walstroompunten die niet in eigen beheer zijn, worden vanuit het transactieoverzicht met hoeveelheden elektriciteit meegenomen. De walstroom betreft groene stroom.  

Materieel thema: Duurzame mobiliteit

CO₂-uitstoot totaal eigen vervoer 

KPI: de CO₂-uitstoot van zakelijk verkeer per fulltime medewerker te reduceren met 50% in 2025 ten opzichte van 2016. 

CO₂-uitstoot veroorzaakt door zakelijke reizen en woon-werkverkeer van medewerkers, zonder de uitstoot van de Rijksrederij. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT, KNMI en PBL zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. De CO₂-uitstoot wordt volgens het Energiemeetplan van de Energiebeoordeling van de CO₂-Prestatieladder gemeten. Per categorie: 

  • Brandstofverbruik wagenpark: zie CO₂-emissies scope 1. 
  • Elektriciteits- verbruik wagenpark: zie CO₂-emissies scope 2. 
  • Zakelijke reizen met privéauto: zie CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer.  
  • Zakelijke reizen met openbaar vervoer: zie CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer. 
  • Zakelijke vliegreizen: zie CO₂-uitstoot door vliegen 
  • Woon-werkverkeer: de cijfers van de CO₂-uitstoot van woon-werkverkeer zijn gebaseerd op de vaste vergoedingen en incidentele vergoedingen voor woon-werkverkeer. Deze vergoedingen worden vastgesteld op basis van het aantal doorgegeven kilometers. Deze worden verkregen via een uitdraai uit P-Direkt. We gebruiken hiervoor de emissiefactor voor de gemiddelde Nederlandse auto.  

'In 2028 willen we alleen nog rijden met dienstauto’s die geen CO₂ uitstoten (100% zero-emissie)'

Percentage zero-emissievoertuigen

KPI: In 2028 willen we alleen nog rijden met dienstauto’s die geen CO₂ uitstoten (100% zero-emissie). 

Het percentage betreft de volledig elektrisch aangedreven voertuigen (batterij-elektrisch of waterstof-elektrisch) van alle voertuigen van het wagenpark van IenW, die minder wegen dan 3.500 kg. De onderdelen Bestuurskern, Rijkswaterstaat, ILT en KNMI zijn in scope voor de monitoring van energie en CO₂. PBL heeft geen leaseauto's en is daarom niet van toepassing voor deze KPI. Met de aanlevering van verschillende documenten kan handmatig het percentage zero-emissie voertuigen worden berekend. 

CO₂-uitstoot door vliegen 

KPI: In 2025 willen we tenminste 5% minder CO₂ uitstoten met vliegen dan in 2019.

Zie CO₂-emissies scope 3, alleen zakelijk vervoer 

Aandeel fietsforenzen

KPI: We proberen bij medewerkers ook het gebruik van de fiets te stimuleren. 

Dit wordt bepaald door het percentage medewerkers dat minimaal 1 dag per week op de fiets zit voor woon-werkverkeer. In scope zijn de volgende groepen: 

  1. Medewerkers die een vaste vergoeding voor woon-/werkverkeer per fiets krijgen. 
  2. Medewerkers die een vergoeding ontvangen voor de fiets voor voor-/natransport. Incidentele vergoedingen. 

Het aantal medewerkers uit de volgende categorieën wordt berekend en bij elkaar opgeteld: 

  • Het aantal medewerkers dat een fietsvergoeding krijgt: op basis van de data uit P-Direkt is het aantal unieke personen geteld dat minimaal 1 maand per jaar een vaste vergoeding voor het gebruik van de fiets ontvangt. Niet elke gebruiker ontvangt gedurende het gehele jaar een vergoeding. 
  • Het aantal medewerkers dat een voor-/natrajectvergoeding ontvangt. 

Het resultaat bestaat uit een optelling van het unieke aantal medewerkers dat binnen de categorie van de scope valt. Deze optelling doen we aan de hand van de daarbij horende toegekende looncomponenten. Vervolgens delen we dat door het totaal aantal medewerkers om tot het percentage te komen. 

Materieel thema Circulariteit:

Afvalbeheer

KPI: maximaal 35% restafval in het kantoorafval 

Percentage restafval
Onder de totale hoeveelheid kantoorafval valt de totale hoeveelheid afval, minus papier en karton, die wordt afgevoerd van de 11 grootste locaties van Rijkswaterstaat (Delft, Haarlem, Leeuwarden, Lelystad, Maastricht, Middelburg, Rijswijk, Roermond, Rotterdam, ’s-Hertogenbosch en Utrecht), de hoofdvestiging van IenW en ILT in Den Haag, de vestigingen van de ILT in Utrecht, Zwijndrecht en Amsterdam en het kantoor van het KNMI in de Bilt. Aangezien verschillende panden worden gedeeld met andere overheden, is het niet mogelijk om alleen het kantoorafval van IenW mee te nemen. Daarom wordt de hoeveelheid afval van álle huurders in de KPI meegenomen.  

Onder restafval verstaan we al het afval dat op locaties die binnen de scope vallen wordt weggegooid in de afvalbakken die bestemd zijn voor restafval. 

Het percentage restafval wordt gemeten door de hoeveelheid restafval te delen door het totaal van het kantoorafval. De datatrekker IenW consolideert aparte overzichten tot eindcijfers, berekent het percentage restafval en maakt periodiek overzichten. Per overzicht:  

  • Voor de hoofdvestiging van IenW en ILT (Rijnstraat 8, Den Haag) geldt dat de datatrekker IenW een maandelijkse rapportage ontvangt van FM Haaglanden en consortium PoortCentraal.  
  • Voor locaties van Rijkswaterstaat, ILT, KNMI (locaties in eigendom) levert de afvalophaler de afvaldata aan. De terugkoppeling over de hoeveelheden is afhankelijk van wat er contractueel is afgesproken.  
  • De rijksbrede categoriemanager ontvangt data over alle rijksgebouwen en filtert deze op IenW-locaties.  

'De CO₂-reductie wordt bepaald op basis van analyses van projecten waarbij asfalt het voornaamste materiaalgebruik vormt'

Materieel thema energie en emissies in de keten

CO₂-ketenemissies: materiaalstroom asfalt

KPI: In 2025 ten opzichte van 2017 per eenheid (ton) asfalt een gemiddelde CO₂-reductie van 40% in alle aanleg- en onderhoudsprojecten van Rijkswaterstaat waarin asfalt wordt toegepast.  

De CO₂-reductie wordt bepaald op basis van analyses van projecten waarbij asfalt het voornaamste materiaalgebruik vormt. We gebruiken de door de aannemer aangeboden milieukostenindicator-waarde (MKI-waarde) van een project en vergelijken die met de referentie-MKI voor een gelijksoortig (referentie) project. Het verschil tussen die twee is een maat voor de CO₂-reductie. Zie verder de pagina CO₂-Prestatieladder

CO₂-ketenemissies: materiaalstroom beton 

KPI: Per eenheid (m3) betonmortel (per betonsterkteklasse) gemiddeld 7,5% CO₂-reductie in 2026 ten opzichte van 2021, binnen alle contracten die na 1 januari 2023 met het RTD1033 zijn aanbesteed. 

De CO₂-reductie wordt bepaald op basis van analyses van projecten waarbij beton het voornaamste materiaalgebruik vormt. We gebruiken de door de aannemer aangeboden milieukostenindicator-waarde (MKI-waarde) van een project en vergelijken die met de referentie-MKI voor een gelijksoortig (referentie) project en de eis in de RTD1033. Het verschil ertussen is een maat voor de CO₂-reductie. Zie verder de pagina CO₂-Prestatieladder

Materieel thema Gezonde leefomgeving:

Voor het thema Gezonde leefomgeving zijn de KPI’s onderdeel van de interne beheersmaatregelen voor niet-financiële informatie die jaarlijks wordt geleverd voor het IenW Jaarverslag. Op deze informatie voert de Auditdienst Rijk een audit uit. 

Luchtkwaliteit

KPI: geen overschrijding van de maximaal toegestane norm van de luchtkwaliteit rondom snelwegen 

Het aantal overschrijdingen van de wettelijke norm voor luchtkwaliteit (onder andere stikfstofdioxide en fijnstof) langs Rijkswegen wordt modelmatig bepaald. We gebruiken hier de data zoals in het NSL opgenomen (verkeersgegevens, emissiecijfers, achtergrondconcentraties). Omdat het rapporteren in de monitoringsrapportage NSL een lange looptijd heeft, heeft de data in het Duurzaamheidsverslag altijd betrekking op het daaraan voorafgaande jaar. Voor deze KPI is een formeel proces opgesteld ter naleving van de wetgeving. Voor de volledige beschrijving van het rapportageproces verwijzen we naar de website van Informatiepunt Leefomgeving (IPLO)

'We hebben het doel om geen overschrijdingen van de geluidproductieplafonds rondom snelwegen te hebben'

Geluid

KPI: geen overschrijdingen van de geluidproductieplafonds rondom snelwegen 

Het aantal overschrijdingen van het geluidproductieplafond langs snelwegen wordt modelmatig bepaald. Op wegen die op de geluidplafondkaart staan, zijn geluidproductieplafonds van toepassing. Omdat het rapporteren in de monitoringsrapportage NSL een lange looptijd heeft, hebben de data in het Duurzaamheidsverslag altijd betrekking op het daaraan voorafgaande jaar. Voor deze KPI is een formeel proces opgesteld ter naleving van de wetgeving. Voor de volledige beschrijving van het rapportageproces verwijzen we naar het Nalevingsverslag geluidproductieplafonds, zie paragraaf 2.11 Wettelijke basis voor het berekenen van de geluidproductieplafonds. 

Maatschappelijk verantwoord inkopen 

Inkopen binnen de publieke sector is gebonden aan speciale wetten, regels en voorschriften. Een van de sets regels en voorschriften is het Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). Staatssecretaris Vivianne Heijnen ondertekende in 2022 het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen (MVOI). Daarin spreken overheidspartijen met elkaar af dat zij een actieplan opstellen en de voortgang en behaalde resultaten monitoren. Ons in 2022 gepubliceerde MVI-actieplan 2022 – 2025 werkt dat verder uit. Het omvat de ambities, doelen, keuzes en acties voor het creëren van maatschappelijke impact via het eigen inkoopproces. Met daarbij een planning en actie-eigenaren, zodat het niet vrijblijvend is. MVI betreft immers een inspanningsverplichting. Met dit actieplan geeft het ministerie van IenW invulling aan de Rijksinkoopstrategie ‘Inkopen met impact’ en het is het fundament van ons MVI-beleid. We hebben er bewust voor gekozen om het woord ‘opdrachtgeven’ niet in de titel van het actieplan op te nemen. De reden daarvoor is dat duurzaamheid is verankerd in de lijnorganisatie van het ministerie. In 2022 heeft de staatssecretaris van IenW het overheidsbrede manifest MVOI ’22 -’25 van DGMI ondertekend. Daaruit is het MVI-actieplan voortgekomen. 

MVI-thema’s 

In ons maatschappelijk verantwoord inkopen passen we de volgende MVI-thema’s toe:  

  • klimaatneutraal inkopen 
  • social return 
  • circulair inkopen met aandacht voor innovaties (inclusief biobased) 
  • ketenverantwoordelijkheid (internationale sociale voorwaarden) 
  • milieuvriendelijk inkopen 
  • diversiteit en inclusie 

Wat uiteindelijk het resultaatseffect is van het toepassen van deze criteria en voorwaarden, moet nog blijken uit bijvoorbeeld de CO₂-managementrapportages. 

Conform het Kompas en het beleid van IenW is duurzaamheid in alle rollen een vanzelfsprekend onderdeel van al ons handelen. Een van deze rollen is de opdrachtgeversrol die zowel direct als indirect binnen ons huis voorkomt, ook in het inkoopproces. De bestuurder stuurt de duurzame ambitie en prioriteert de doelstellingen. De budgethouder formuleert de vraagspecificatie. De inkoper is signalerend gesprekspartner en faciliteert het inkoopproces. De regisserende, coördineerde rol ten aanzien van MVI-beleid en -kaderstelling en het MVI-actieplan berust bij CDFEZ/CDI-office. 

Om te kunnen komen tot een integrale benadering van duurzaamheid, innovatief en sociaal, is Rijkswaterstaat gestart met de Groeituin Social Return (hierna Groeituin). Binnen Rijkswaterstaat geven we met de Groeituin invulling aan de social-returnverplichting. Met de Groeituin zetten we leveranciers in hun kracht om duurzame arbeidsparticipatie en optimale sociale impact te creëren. Onder sociale impact verstaan we alle activiteiten die bijdragen aan duurzaam, goed passend en betaald werk voor talentvolle werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt. De Groeituin slaat een brug tussen onze eigen (rijks)inkooporganisatie, leveranciers, sociale ondernemingen en kandidaten. De Groeituin stimuleert dat er samen met opdrachtnemers en sociale partners trajecten op maat worden opgestart die aansluiten op de behoefte van kandidaten met een afstand tot de arbeidsmarkt.